7
Raad van Arbitrage
Raad van Toezicht
gelegen lieten liggen aan de
bestaande regelgeving ten aanzien
van video-windows, waardoor er
twijfel ontstond over de vraag of er
wel te goeder trouw werd gehandeld.
De NVF benadrukte dat deze goede
trouw wel degelijk aanwezig was,
maar dat bezien in het licht van een
veranderende markt, waarbij
distributeurs niet in staat zijn om in
alle gevallen bepaalde processen te
sturen, van exploitanten mocht
worden verwacht dat met deze
marktsituatie rekening zou worden
gehouden. In alle redelijkheid diende
naar oplossingen te worden gezocht
die pasten bij deze tijd en de
bestaande markt. Alleen wederzijds
begrip en vertrouwen zou een
fundering kunnen leggen onder een
blijvende goede samenwerking.
Na deze inleidende schermutselingen
uitgewerkt dat gebaseerd werd op de
wekelijkse MPA-top 20: films die vijf
weken of langer in deze top 20 lijst
voorkwamen zouden aan een
'dispensatie-commissie' moeten
worden voorgelegd, alle andere titels
konden in principe automatisch voor
een dispensatie vanaf drie maanden
na de theatrical-release in aanmerking
komen.
Besloten werd om in afwachting van
een definitieve regeling bij de huidige
dispensatie aanvragen alvast deze lijn
te volgen, waarbij de NVF toezegde
ervoor zorg te dragen dat dan ook
alle vervroegde video-releases voor
dispensatie zouden worden
voorgedragen. Om dit te kunnen
controleren werd door de NVF een
windowmonitor ontwikkeld waaruit
valt af te lezen welke films, volgens
de window-overeenkomst, te vroeg
Seven Years
in Tibet
werd door de NVB een voorstel
neergelegd, dat dispensatieverlening
voor een kortere video-window
verbond aan de resultaten van de film
in kwestie. Naar aanleiding van deze
insteek liet ook de NVF zijn licht
schijnen over een systematiek die
meer recht zou doen aan de
marktsituatie.
Beide partijen kwamen tot de
conclusie dat het merendeel van de
films dermate matig scoorden dat zij
eigenlijk direct voor een vroegere
video-release in aanmerking zouden
kunnen komen en dat op jaarbasis
slechts enkele tientallen titels aan een
nadere beoordeling zouden moeten
worden onderworpen. Gezien deze
constatering werd een systeem
op video en welke films binnen
de geldige termijn op video
worden uitgebracht.
In het kader van deze besprekingen
over de windows, kwam ook aan de
orde de vraag of het publiek zich niet
negatief zou laten beïnvloeden
doordat films snel op video uit
zouden komen. In het verleden werd
er altijd vanuit gegaan dat (te) vroege
video-releases een negatief effect op
het bioscoopbezoek zouden hebben,
doordat het publiek het idee zou
krijgen dat de film "toch snel op
video uit zou komen". Aan de andere
kant bleek uit diverse onderzoeken
dat regelmatige bioscoopbezoekers en
regelmatige bezoekers van de
videotheek voor een belangrijk deel
dezelfde doelgroep vormen, waardoor
de waarde van deze stelling de
nodige vragen opriep. Uiteindelijk
werd aan NFC Onderzoek verzocht
deze materie te onderzoeken.
Op basis van de resultaten van dit
onderzoek zou vervolgens (mede)
kunnen worden bezien hoe een
regeling moet worden ingevuld.
Door de discussie over de windows
kwam ook de videobranche, verenigd
in de Nederlandse Vereniging van
Producenten en Importeurs van Beeld
en Geluidsdragers (NVPI) weer in
beeld. Waren in 1993 besprekingen
met betrekking tot een verregaande
samenwerking afgeketst, het belang
van een goede window-regeling voor
alle marktpartijen, bracht bioscoop-
en videobranche weer rond de tafel.
In de samenstelling van de Raad van
Arbitrage kwam in het verslagjaar
geen wijziging. De vaste leden
buitenstaanders waren:
prof. mr. LH.A.J.M. Quant, voorzitter,
mr. H.C. Bitter, vice-voorzitter,
mr. J.J. van Es, mr. W.L. van der Kolf,
drs. j.H. Knopper, mr. H.P.C. Reinhold
en mr. W.R. Veldhuyzen.
Ook de Raad van Toezicht voor het
film- en bioscoopbedrijf in Nederland
bleef ongewijzigd:
prof. mr. LH.A.J.M. Quant, voorzitter,
mr. H.C. Bitter, vice-voorzitter,
mr. F.A. Bannier, mr. Th.R. Bremer,
drs. J.H. Knopper, mr. L.C.J.M. Spigt en
mevrouw mr. E.H. Swaab.