Nederlandse Vereniging van Speelfilmproducenten 1998 stond voor de speelfilmsector in het teken van enkele ontwikkelingen die reeds in 1997 een eerste aanzet hadden gekregen: Telefilm en FINE. Met name FINE hield de gemoederen bezig omdat deze organisatie dé centrale rol gaat spelen bij het aantrekken van particulier kapitaal ten behoeve van de productie van nieuwe speelfilms, als uitwerking van de 10 toezeggingen van het Kabinet voor het stimuleren van marktgerichte speelfilmproductie. Een van de meest in het oog springende punten is de zogenaamde willekeurige afschrijving, waarmee extra fiscale faciliteiten beschikbaar moeten komen voor investeringen in speelfilms. Door het Ministerie van OCenW werd uitgebreid met de sector overlegd aan welke criteria speelfilms zouden moeten voldoen om te worden aangemerkt als films primair bedoeld voor vertoning in de bioscoop. Aan het einde van het verslagjaar was FINE nog in oprichting. In het kader van de Telefilm startte een eerste serie van zes speelfilmproducties als pilot-project. De productie van vijf films werd door collega producenten ter hand genomen; de zesde werd door een televisie-producent uitgevoerd. Vanuit de NVS werd een discussie opgestart over de wijze waarop de speelfilmsector in Nederland zich heeft georganiseerd. Het feit dat er veel verschillende belangengroepen zijn, ieder voor zich gebundeld in een eigen vereniging, maakt het met name voor Den Haag vaak moeilijk om te bezien wie nu de gesprekspartner is voor filmbeleid. Naar de mening van de NVS zou een reorganisatie binnen de sector moeten leiden tot een meer herkenbare organisatiestructuur, bij voorkeur door een onderscheid te maken tussen werkgevers- en werknemersbelangen. De visie van de NVS werd echter niet gedeeld door een aantal organisaties binnen de Samenwerkende Filmorganisaties (SFO). Tot teleurstelling van het bestuur bleken de voorstellen slechts op bezwaren te stuiten, zonder dat hier een andere visie tegenover werd gezet. Wel bleef de organisatiestructuur een punt van aandacht en werden er vanuit de NVS initiatieven genomen om dit onderwerp op de agenda te houden. Er was het bestuur veel aan gelegen om het draagvlak van de NVS te verbreden. Nieuwe productiebedrijven werden actief benaderd om het lidmaatschap van de NVS te overwegen. In het verlengde hiervan werd ook nagedacht over een meer herkenbare en op de dagelijkse praktijk gerichte dienstverlening vanuit de vereniging. Initiatieven vanuit het bestuur vonden echter weinig weerklank in de algemene ledenvergadering. Het beleid ten aanzien van de ledenwerving werd enigszins doorkruist door het feit dat een groep van jonge speelfilmproducenten zich als een zelfstandige belangengroep gingen profileren en ook als zodanig werden erkend door o.a. het Nederlandse Fonds voor de Film. Waar de NVS van mening is dat de speelfilmproductie belangen zoveel mogelijk binnen de vereniging dienen te worden gebundeld, ook om het speelveld zo overzichtelijk mogelijk te houden, zou deze ontwikkeling kunnen leiden tot een versnippering van belangen. Aan het einde van het jaar vond er vanuit het bestuur overleg plaats om deze groep producenten alsnog te interesseren voor het lidmaatschap. Met het Nederlands Fonds voor de Film werd regelmatig overleg gepleegd. Naast een betere afstemming van de fondsprocedures op de wensen en noden van de producenten werd ook veelvuldig gesproken over de hoogte van de producenten- en overheadfee. Vanuit de NVS werd herhaalde malen bezwaar aangetekend tegen het zogenaamde Motel Film concept. Dat het fonds, ondanks eerder geuite bezwaren, het project doorzette zonder in het reguliere overleg met de NVS op deze bezwaren terug te komen, kon niet op waardering rekenen. Dit programma, waarbij het Filmfonds in samenwerking met de VPRO jonge producenten wilde stimuleren, schoot naar de mening van de NVS zijn doel volledig voorbij. In het bestuur vonden enkele wijzigingen plaats. Ter invulling van de nog openstaande vacature werd de heer J.M. van Heijningen gekozen tot bestuurslid. Er ontstond nadien een nieuwe vacature omdat de heer G. Visscher zich in verband met drukke werk zaamheden moest terugtrekken. De functie van penningmeester werd overgenomen door de heer M. Lagestee. Aan het eind van het jaar was het bestuur als volgt samengesteld: R.W.M.M. Scholten, voorzitter M. Lagestee, penningmeester F. Bak J.M. van Heijningen D. Rijneke en P. Voorthuysen Als waarnemend secretaris fungeerde F.J.M, van der Putte.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1998 | | pagina 11