Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten Hij bracht een discussie op gang binnen de NVB over de toegevoegde waarde die een branche vereniging voor zijn leden zou kunnen en moeten hebben. De Exploitantenraad toonde zich voor stander van een herziening van het functioneren van de vereniging. Er werd een werkgroep ingesteld die de gewenste taken van de NVB op het gebied van beleid en dienstverlening zou inventariseren. Nadat zowel de concernvertegen woordigers als de vertegenwoordigers van de kleinere exploitaties hun wensen kenbaar hadden gemaakt, werd er in november een eerste notitie aan de Exploitantenraad gepresenteerd. In deze notitie '2000-2005 een nieuwe koers voor de NVB' werden een aantal kerntaken van de NVB ge definieerd. Tevens werd aangegeven dat naar de mening van de werkgroep de NVB beter kan functioneren met een door het verenigingsbestuur gemandateerd management. Nadat de Exploitantenraad aangaf de notitie op hoofdlijnen te ondersteunen, werd de werkgroep verzocht een en ander verder uit te werken. Tevens werd een algemene ledenbijeenkomst uitgeschre ven waar de plannen zouden worden gepresen teerd. Andere punten die de aandacht vroegen van de Exploitantenraad, waren zaken als internationale ontwikkelingen, sociale aangelegenheden, opleidingen van bioscooppersoneel en het filmtransport. Internationale ontwikkelingen In 2000 waren de heren J. van Dommelen (Europees lid van de Amerikaanse bioscoopbond NATO, NVB-vertegenwoordiger in de Union Internationale des Cinémas, en bestuurslid van Media Salles), en dr. j.Ph. Wolff (president van de UNIC en wetenschappelijk adviseur van Media Salles, m.n. van het European Cinema Yearbook) betrokken bij overleg en besluitvorming op inter nationaal gebied. Vooral door de overdracht van nationale bevoegdheden aan de Europese Unie, zijn internationale samenwerkingsverbanden ook in het filmbedrijf steeds belangrijker geworden, hetgeen mede tot uiting komt in een vast agenda punt in de vergaderingen van de Exploitantenraad. De minimale periodes tussen vertoning van speel films in diverse media (windows) en het beleid met betrekking tot de digitalisering van productie en vertoning zijn primair afhankelijk van de Amerikaanse major companies en de NATO. Aangezien het niet zeker is dat deze ook in het belang van filmbedrijven in Europa zullen hande len, is ook intensief contact hierover met de Europese Commissie van groot belang. Door de UNIC zou, met steun van de Europese Commissie, een Europees Colloquium worden georganiseerd over de gevolgen die nieuwe technieken, waarmee speelfilms bij de consumenten te brengen zijn, kunnen hebben voor het vertoningsrecht in bioscopen. Dit kon uiteindelijk niet doorgaan door een gebrek aan medewerking van de Franse bioscoopbond. Het budget van het derde MEDIA-Programma van de Europese Unie, MEDIA dreigde door de houding van enige Lid-Staten, waaronder Nederland, tot beneden een aanvaardbaar mini mum te worden besnoeid. Gelukkig kon dat mede door toedoen van de UNIC en van de Algemeen Secretaris van de NFC worden voorkomen. De UNIC is altijd voorstander geweest van automatische, d.w.z. niet-selectieve steun aan bioscopen bij de vertoning van Europese films met een beperkte commerciële potentie. Veel aandacht is er binnen de UNIC besteed aan het uiteenvallen van de Duitse Bioscoopbond in twee organisaties en soortgelijke ontwikkelingen in Italië en Zwitserland. Gebleken is dat de kans daarop geringer is, naarmate alle groeperingen binnen een nationale organisatie meer bij het beleid zijn betrokken, zoals onder meer in de NVB het geval is. In dit kader zijn ook de reglementen van de UNIC aangepast, zodat nu ook multi-natio- nale bioscoopconcerns het individuele lidmaat schap kunnen verkrijgen. Hiervan is al gebruik gemaakt door Warner Theatres, UGC en Kinepolis. Sociale aangelegenheden Intensieve onderhandelingen konden pas in het derde kwartaal worden afgerond. Naast de toeken ning van een algemene verhoging van 2,5% voor alle salarisgroepen boven het minimumloon, werd overeengekomen dat het salaris voor servicemede werkers van 23 jaar en ouder na een halfjaar dienstverband ook met 2,5% en prijscompensatie zou worden verhoogd. Hiermee werd voor deze groep het minimumloon losgelaten. Daartegenover stond dat nieuwe kassamedewer kers op hetzelfde niveau zouden worden inge schaald als servicemedewerkers. Naar de mening van de werkgevers was een apart (hoger) kassa- loon niet meer gerechtvaardigd omdat in verband met de voortschrijdende kassa-automatisering er niet langer sprake was van een grotere verantwoor delijkheid van kassapersoneel. Ten aanzien van de wens van de vakorganisatie om te komen tot een salarisgebouw voor alle verschil lende functies werd afgesproken een aparte werk groep in te stellen die zich over dit onderwerp zou buigen. Daarnaast moest de werkgroep zich ook uitspreken over mogelijkheden ter bestrijding van kortverzuim. De werkgroep zou aan het einde van het jaar moeten rapporteren aan de Sociale Commissie, opdat die de bevindingen in de komende CAO onderhandelingen kon meenemen. Door omstandigheden slaagde de werkgroep er niet in dit tijdschema aan te houden, zodat een rapportage in het verslagjaar uitbleef.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 2000 | | pagina 10