MAANDELIJKSCHE M E D EDEELI NGEN. bepaald, weshalve eischeres vordert terugbetaling van de te veel betaalde filmhuur; dat gedaagde zich erop beroept, dat eischeres de films van ge daagde uitsluitend mocht leveren aan de afdeelingen van het Insti tuut voor Arbeidersontwikkeling en aan geen enkele andere ver- eeniging, welke ook, zoodat zij, toen eischeres een film wilde leve ren aan de afdeeling Amsterdam van den Nieuw-Malthusiaanschen Bond, gemeend heeft het recht te hebben hiervoor een hoogeren film- huurprijs te vorderen, dan in de tusschen partijen gesloten overeen komst was bepaald; dat eischeres hiertegen aanvoert, dat het gedaagde bekend zou zijn geweest, dat het het bedrijf van eischeres is, om de door haar ge huurde films aan vereenigingen verder te verhuren, en dat in de tusschen partijen gesloten (mondelinge) overeenkomst wel bepaald zou zijn, dat eischeres de van gedaagde te betrekken films ook aan andere vereenigingen dan het Instituut voor Arbeidersontwikkeling op de in die overeenkomst gestelde voorwaarden zou mogen le veren; dat eischeres in gebreke is gebleven deze haar stelling, die door gedaagde bestreden wordt, met bewijzen te staven; dat derhalve de vordering aan eischeres moet worden ontzegd. 6. inzake een geschil van den heer R. W. Boer, directeur van de Sociëteit Veenlust te Veendam contra de Ufa Maatschappij voor Film- en Bioscoopbedrijf N.V. te Amsterdam, die harerzijds de hee- ren Ch. van Lier en C. S. Roem, exploitanten van de Schouwburg Bioscoop te Gouda in vrijwaring heeft doen oproepen, dat de vor dering van partij-Boer ten deele moet worden toegewezen en dat partij-Schouwburg Bioscoop moet worden veroordeeld om bij wijze van schadeloosstelling aan partij-Boer tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van 20.alsmede de kosten van het geschil bedragende eveneens 20.zulks op grond van de overweging: dat partij-Boer stelt met partij-Ufa een contract te hebben geslo ten voor de wekelijksche levering van het Ufa-journaal en dat zij op Vrijdag 9 Maart de journaalfilm niet ontvangen heeft, doch dat deze film eerst den daaropvolgenden dag in haar bezit is geko men, zoodat zij op dien Vrijdag geen journaalfilm heeft kunnen vertoonen: dat partij-Boer verder stelt, dat zij ook op Vrijdag 30 Maart de door de Ufa te leveren journaalfilm te laat ontvangen heeft, zoodat zij ook op dien dag deze film niet heeft kunnen vertoonen; dat partij-Boer partij-Ufa aansprakelijk stelt voor de schade, welke voor haar uit de niet-vertooning van het journaal op 9 Maart en 30 Maart 1934 is voortgevloeid, waarvoor zij een schadeloosstel ling van 50.vordert; dat partij-Ufa er zich op beroept, dat de te late ontvangst op 9 en 30 Maart door partij-Boer van het Ufa-journaal te wijten zou zijn aan partij-Schouwburg-Bioscoop, die inplaats van het journaal te verzenden op de wijze als in art. 23 van de Algemeene Voor waarden van Verhuur en Huur van Films is voorgeschreven (franco- snelvervoer-spoedbestelling-leveringstijd verzekerd) het journaal de eerste keer met een autodienst en de tweede keer als vrachtgoed per spoor heeft verzonden; dat partij-Schouwburg Bioscoop heeft toegegeven, dat de ver zending van de journaalfilms niet geschied is op de wijze als voor geschreven is in art. 23 van de Bondsvoorwaarden, doch er zich op beroept, langen tijd haar films met een autodienst, zonder dat dit tot moeilijkheden aanleiding gaf, te verzenden, zulks in ver band met het feit, dat zij op Woensdag en Donderdag nimmer voor stellingen pleegt te geven, zoodat er voldoende tijd voor het ver zenden per auto-dienst zou overblijven; dat dit beroep ongegrond moet worden geacht, daar partij- Schouwburg Bioscoop geheel en al in strijd met art. 23 der Bonds voorwaarden, die geen andere wijze van verzending dan per spoor franco-snelvervoer-spoedbestelling-leveringstijd verzekerd toestaan, heeft gehandeld; dat partij-Boer dus terecht aanspraak maakt op vergoeding van de door haar geleden schade en dat partij-Ufa terecht vordert door partij-Schouwburg Bioscoop hiervoor te worden gevrijwaard; dat de Commissie de door partij-Boer geleden schade, welke partij- Boer op 50.stelt zonder daarbij te kunnen aangeven op welke wijze zij tot dit schadebedrag is gekomen, op 20.heeft geschat, tot betaling van welk bedrag partij-Schouwburg Bioscoop moet wor den veroordeeld. De Eerste Kamer van de Commissie van Geschillen heeft in haar op 28 Mei 1934 gehouden zitting inzake een geschil van Mevrouw B. Boda-Visscher te Amsterdam contra de N.V. Monopole Film te Rotterdam uitspraak gedaan, dat de vordering van eischeres voor wat betreft de betaling van het gagebedrag geheel en voor wat betreft de schadevergoeding gedeeltelijk moet worden toege wezen en dat gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd gagebedrag en een schadevergoeding, gelijk aan het gagebedrag, als mede een bedrag van 20.ter restitutie van de door eischeres voorgeschoten geschilkosten, zulks op grond van de overweging: dat vaststaat, dat de „Commissie van Geschillen" bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen, daar in het tusschen partijen gesloten contract is bepaald, dat alle geschillen, welke uit dat contract mochten voortvloeien, zullen worden onderworpen aan de uit spraak der Commissie van Geschillen van den Nederlandschen Bioscoop-Bond; dat echteres stelt, dat gedaagde haar bij contract, gesloten op of omstreeks 3 April 1934, geëngageerd heeft voor het spelen van de rol van „Jans" in de door gedaagde te vervaardigen geluids film „Bleeke Bet" tegen een bepaalde gage per dag gedurende ten minste 12 dagen; dat de grief van eischeres, die in onderling overleg met ge daagde in de dagbladen heeft doen publiceeren, dat zij de rol van „Jans" in de film Bleeke Bet" zou vervullen, hierop neerkomt, dat gedaagde geweigerd heeft haar die rol te laten spelen om daarna een andere actrice voor dezelfde rol te engageeren, waar door eischeres niet alleen de tusschen partijen bestaande overeen komst verbroken acht, maar zich zelfs door gedaagde, die haar door de weigering om haar de rol van „Jans" te laten spelen in het openbaar een brevet van onbekwaamheid zou hebben uitge reikt, in haar carrière van actrice benadeeld acht, weshalve zij, behalve het overeengekomen gagebedrag, schadevergoeding van gedaagde vordert; dat gedaagde, erkennende het overeengekomen gagebedrag ver schuldigd te zijn, zich erop beroept, dat de uiteindelijke beslissing over het engageeren van artisten niet aan de directie van gedaagde maar aan den regisseur van de film „Bleeke Bet" zou toekomen, hetgeen eischeres bekend zou zijn geweest, en dat deze regisseur eischeres niet geschikt achtte voor het vervullen van de overeen gekomen rol, zonder dat hieruit zou voortvloeien, dat eischeres niet geschikt zou zijn voor het vervullen van andere rollen, weshalve gedaagde de meening is toegedaan, dat eischeres door het niet- spelen van de rol van „Jans" niet in haar carrière is geschaad; dat eischeres hiertegenover stelt, dat in haar contract met ge daagde geenerlei voorbehoud omtrent de nadere goedkeuring van den regisseur is opgenomen en dat haar ook overigens niets van een dergelijk voorbehoud bekend was; dat gedaagde nog heeft aangevoerd, dat zij eischeres ter com pensatie van het niet-spelen van de rol van „Jans" een andere rol heeft aangeboden, welke eischeres geweigerd heeft te aan vaarden; dat eischeres zich erop beroept met de door gedaagde ter com pensatie aangeboden rol geen genoegen te hebben kunnen nemen, daar het hier betrof een rol van ondergeschikt belang, terwijl zij voor het spelen van een hoofdrol was geëngageerd; dat, waar gedaagde heeft toegegeven, dat eischeres terecht aan spraak kan maken op het gevorderd gagebedrag, voor de Commis sie geen twijfel meer blijft bestaan, dat de overeenkomst zonder eenig voorbehoud tusschen partijen is tot stand gekomen, zoodat vaststaat, dat eischeres aanspraak kan maken op het in de overeen komst vermeld gagebedrag; dat overigens de grief van eischeres, als zou haar door het niet uitvoeren van de overeenkomst een brevet van onbekwaamheid zijn uitgereikt, in zooverre eenigen grond heeft, dat in ieder geval als gevolg van het niet uitvoeren der overeenkomst haar, althans voor- loopig, de mogelijkheid tot het maken van carrière in de Nederland- sche filmindustrie op artistiek gebied was ontnomen; dat in verband met het voorgaande en in aanmerking nemende de „jeugd" van gedaagde als filmproducent de vordering van eische res om gedaagde te veroordeelen tot een schadevergoeding van ƒ5000.(subsidiair zooveel minder enz.) niet voor volledige toe wijzing vatbaar is; dat echter de Commissie door toewijzing van een veel geringer bedrag aan schadevergoeding, waarbij zij tevens in aanmerking ge nomen heeft, dat de schade, die eischeres door het gebeurde zou hebben kunnen lijden, in geen verhouding staat tot het exorbitant hooge bedrag, dat zij geëischt heeft, in geen geval daarmede tot uitdrukking heeft willen brengen, dat zij het feit van de contract breuk niet ernstig acht en dat, indien zich een dergelijk geval reeds zou hebben voorgedaan, de Commissie zonder twijfel een hooger bedrag aan schadevergoeding zou hebben toegewezen; dat derhalve aan eischeres behoort te worden toegewezen, ten eerste het gevorderd gagebedrag en ten tweede een schadevergoe ding, welke de Commissie gelijk aan het gagebedrag heeft bepaald, tot betaling waarvan gedaagde moet worden veroordeeld. De Tweede Kamer der „Commissie van Geschillen" heeft in haar op 4 Juni 1934 gehouden zitting inzake een door den heer J. van Bentum, exploitant van het Bioscoop-Theater „De Oude Veiling" te Aalsmeer aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Algemeen Reclame Bureau en Film Import „Arfi" te Amsterdam uitspraak gedaan, dat aan eischer zijn vordering moet worden ont zegd en dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkos ten a ƒ40.zulks op grond van de overweging: dat eischer stelt, dat op den avond van 15 Februari 1934 tijdens een door de afdeeling Aalsmeer van het Instituut voor Arbeiders ontwikkeling in samenwerking met den Aalsmeerschen Bestuurders bond georganiseerde bioscoopvoorstelling in het gebouw „De III Kolommen" te Aalsmeer namens voornoemde organisatie zou zijn medegedeeld, dat de aanvankelijk aangekondigde film „City Lights" niet vertoond kon worden en dat zulks te wijten zou zijn aan „de treurige moed en de brutaliteit" van eischer, die genoemde film voor zijn theater had vastgelegd, weshalve aan de leden der moderne arbeidersbeweging de plicht werd opgelegd eischer's bioscoopthea ter in het vervolg niet meer te bezoeken, ten bewijze waarvan spreker zich beroept op het in de „Aalsmeersche Courant" van 16 Februari 1934 voorkomend verslag nopens deze bioscoopvoorstel ling; dat eischer, erkennende dat hij het ongewenscht achtte, dat de reeds eerder door hem vertoonde film „City Lights" in voornoemde voorstelling zou worden vertoond en dat hij het betrokken filmver huurkantoor verzocht heeft de film voor deze voorstelling niet be schikbaar te stellen hetgeen z.i. geen enkelen grond oplevert voor de hiervoren gemelde opwekking om zijn theater voortaan te mij den, daar een gelijkwaardige film ter vervanging van „City Lights" is geleverd verder stelt, dat voor hem uit het gebeurde op 15 Februari schade is voortgevloeid, waarvoor hij gedaagde, die hi} identiek, althans nauw verbonden acht met de organisatoren van

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1934 | | pagina 5