MAANDELIJKSCHE MEDEDEELINGEN. 3 De verschijning van de filmjournaals, die den aanslag op Koning Alexander van Joego-Slavië en den Fran- schen Minister Barthou in beeld hebben gebracht, en ■welke, voorzoover het afbeeldingen van den aanslag be treft, door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring niet voor openbare vertooning in ons land zijn toege laten, heeft in de geheele Nederlandsche pers heel wat stof doen opjagen. Bij de verschillende beschouwingen, welke aan deze aangelegenheid in de pers gewijd werden, is helaas te weinig aandacht geschonken aan de beteekenis van het filmjournaal als vorm van berichtgeving. Het „Algemeen Handelsblad" heeft daarentegen wel uit dezen gezichtskring de beslissing der keuringscom missie beschouwd en vandaar dat wij voor het Handels blad-artikel, dat ongetwijfeld door velen in het film- en bioscoopbedrijf grootendeels wordt onderschreven, een plaats in ons orgaan meenden te moeten inruimen. Na eerst enkele opmerkingen te hebben gemaakt over het oordeel der Centrale Commissie voor de Film keuring, vervolgt het „Handelsblad" aldus: „Wij kunnen ons voorstellen dat men er op zich zelf iets stuitends in voelt in de gedachte, dat het beeld relaas van een zoo tragisch voorval in commercieele exploitatie wordt gebracht. Maar dat geldt niet slechts voor dit voorval, maar voor tallooze anderen eveneens, die ongestoord in het filmnieuws verschijnen en onver mijdelijk moeten verschijnen wanneer men erkent dat de filmreportage een tak van nieuwsvoorziening is gewor den, zooals op ander en ouder gebied de courant, en vooral ook de geïllustreerde courant reeds is. Wie het nieuws van dezen aanslag in de nieuws- en beeldkolom men der dagbladen toelaat, kan het, naar onze meening niet, althans niet geheel zooals thans door de keurings commissie is geschied, uit het filmjournaal weren, zon der inconsequent en willekeurig te handelen. Wij geven er ons natuurlijk rekenschap van dat film en courant niet geheel eender kunnen worden beoor deeld. De werking van de geschreven courant met de afgedrukte photo op den individueelen lezer, is een an dere dan die van het levende beeld, begeleid door het gereproduceerde geluid, op een zaal vol menschen. Dat bij het filmjournaal dus grootere voorzichtigheid en kieskeurigheid moet worden betracht, spreekt o.i. van zelf. Maar dat had in het onderhavige geval kunnen gebeuren door enkele coupures, bijv. van den sabel houw of van den stervenden koning, of van den moor denaar in de handen der menigte. Het overblijvende deel der film zou dan een zeer zeker tragisch beeld heb ben gegeven, maar in wezen niet minder schokkend dan de filmjournalen van hevige opstootjes in het buiten land, waarbij ook slachtoffers vielen (wij denken bijv. aan recente opnamen van de stakingsonlusten in Ame rika), maar die door de filmkeuring blijkbaar aanneme lijk werden bevonden. Hier lijkt ons de norm, de vaste lijn zoek. En dit ware ten aanzien van een vorm van berichtgeving, zooals het filmjournaal meer en meer begint te worden, een zaak die aandacht behoeft. Voor willekeur mag hier geen plaats zijn." In de laatstelijk gehouden buitengewone Ledenver gadering van den Nederlandschen Bioscoop-Bond is op voorstel van het Hoofdbestuur besloten ingevolge art. 16 der Statuten een verbod aan de leden uit te vaar digen om filmzaken te doen met den heer I. Louis Cohen te VGravenhage, op grond, dat genoemde persoon we gens diens handelingen in het verleden niet waardig ge acht werd in het film- en bioscoopbedrijf werkzaam te De uitgesloten filmreiziger heeft naar aanleiding van dit verbod den Nederlandschen Bioscoop-Bond in kort geding doen dagvaarden, waarbij hij den President der Arrondissements-Rechtbank te Amsterdam heeft ver zocht den Bond te veroordeelen om het uitgevaardigd verbod in te trekken, althans op te schorten en die in trekking of opschorting bekend te maken op verbeurte van een dwangsom. In deze zaak werd op Maandag 8 October voor den President der Amsterdamsche Rechtbank gepleit door de heeren Mr. v. d. Berg uit Den Haag namens den eischer '(I. Louis Cohen), en Mr. R. H. Dijkstra namens gedaagde (Nederlandsche Bioscoop-Bond). De President, de heer Mr. J. W. Huysinga, heeft op 11 October te dier zake het navolgende vonnis in kort geding gewezen: Wij, President: Gehoord de raadslieden van partijen; Overwegende ten aanzien der feiten: Den 6den Augustus 1934 is op een ledenvergadering der gedaagde vereeniging een voorstel van het Hoofd bestuur aangenomen om de leden te verbieden filmzaken te doen met eischer. Ingevolge de Statuten is daarvan het gevolg, dat van leden, die desondanks zulke zaken doen met eischer, een aanzienlijke boete kan worden geëischt. Eischer, die in het filmreclamebedrijf werkzaam is als scenarioschrijver,regisseur en acquisiteur van re clamefilms en reiziger voor filmverhuur, is door dit be sluit in de feitelijke onmogelijkheid komen te verkeeren om bovengenoemde beroepen uit te oefenen. Hij ver zoekt Ons gedaagde te veroordeelen om het uitgevaar digde verbod in te trekken, althans op te schorten, en die intrekking of opschorting bekend te maken, op verbeurte van een dwangsom. Eischer acht een dergelijk verbod reeds op zichzelf onrechtmatig, omdat hij daardoor broodeloos wordt ge maakt. Bovendien is volgens hem het besluit op onregel matige wijze tot stand gekomen, omdat bij de bijeen roeping der vergadering alleen is bekend gemaakt, dat zou worden voorgesteld een aantal personen uit te slui ten en eerst ter vergadering is medegedeeld, dat eischer tot die personen behoorde, eischer onkundig is gelaten van de grieven, die het Hoofdbestuur tegen zijn gedra gingen had, en niet in de gelegenheid is gesteld zich daartegen te verdedigen, en ook ter vergadering geen bewijzen der beweerde misdragingen van eischer zijn bijgebracht. Gedaagde erkent, dat het verbod is uitgevaardigd. Het Hoofdbestuur heeft echter wel degelijk eischer in ken nis gesteld met de tegen hem ingebrachte bezwaren en hem in de gelegenheid gesteld zich daartegen te ver dedigen. Eischer heeft echter van die gelegenheid al leen gebruik gemaakt om allerlei verwijten te uiten te gen anderen, die hij echter weigerde behoorlijk te om schrijven. Het besluit is genomen na ampele bespreking met 125 tegen 3 stemmen. Overwegende ten aanzien van het Recht: Met den raadsman van gedaagde zijn wij van oor deel, dat personen, die vrij zijn zaken te doen met wien zij willen, ook vrij zijn onderling af te spreken, dat zij met zekeren persoon geen zaken zullen doen; met andere woorden, dat een zoogenaamde „boycot" op zichzelf niet onrechtmatig is. Verder meenen Wij, dat het ook niet ongeoorloofd is zich bij voorbaat te onderwerpen aan een eventueel besluit van een organisatie, waarvan men lid is, om geen zaken te doen met een bepaalden persoon. Geldt voor een organisatie een regeling, waarbij iets dergelijks is voorzien, dan is het niet uitgesloten, dat daaraan een toepassing wordt gegeven, die door den burgerlijken Rechter als een onrechtmatige daad kan worden aangemerkt, waarvoor het echter niet voldoen de zal zijn, dat de Rechter het boycotbesluit onjuist acht. Met andere woorden men zal niet bij den burger lijken Rechter in hooger beroep kunnen komen; deze zal den maatregel alleen onrechtmatig kunnen verkla ren, wanneer de toepassing daarvan een beslist mis bruik is geweest. Het filmjournaal als vorm van berichtgeving. Verbod om met een filmreiziger zaken te doen. zijn

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1934 | | pagina 3