MAANDELIjKSCHE M E D EDEELINGEN.
Eischer schijnt iets dergelijks te zien in de door hem
gestelde omstandigheden, dat niet tot zijn kennis is ge
bracht, tegen welke van zijn handelingen men bezwaar
had, en hij niet ii, de gelegenheid is gesteld zich tegen
de tegen hem uitgebrachte beschuldigingen te verdedi
gen. Daargelaten of dit op zichzelf voldoende zou zijn
om het besluit onrechtmatig te achten, is bij de behan
deling van het verzoek gebleken, dat eischer wel dege
lijk wist, welke grieven men tegen hem had en dat hij
ook door het bestuur van gedaagde is opgeroepen om
daarover te worden gehoord. Dat dit niet tot een resul
taat heeft geleid, is blijkbaar toe te schrijven aan zijn
ook ter terechtzitting gebleken eigenaardigheid, dat hij
zich niet kan houden bij een te bespreken onderwerp.
In elk geval is gebleken, dat het bestuur van gedaagde
ernstige bezwaren tegen verschillende zijner handelin
gen meende te hebben; of hij inderdaad dingen heeft
gedaan, waardoor de belangen van het bioscoopbedrijf
werden geschaad, kan op grond van het hiervoren over-
wogene door Ons niet worden onderzocht.
Deze overwegingen kunnen aldus worden samenge
vat, dat niet gebleken is, dat den eischer onrecht is aan
gedaan, en er dus voor ons geen aanleiding is om in te
grijpen. De vraag, in hoever er in dergelijke gevallen
ruimte is voor een voorziening bij voorbaat, meenen
Wij in dit geval te kunnen laten rusten.
Rechtdoende:
Weigeren de gevraagde voorziening;
Veroordeelen den eischer in de kosten, aan de zijde
van den gedaagde begroot op vijftig gulden 50.-
Het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-
Bond heeft in zijn op Dinsdag 2 October 1934 gehouden
vergadering moeten besluiten de N.V. Oostra's Toon-
film te Amsterdam op grond van art. 17a der Statuten
de straf van waarschuwing op te leggen, zulks op grond
van de overweging:
dat Oostra's toonfilm inbreuk heeft gemaakt op den
ten behoeve van de Ufa Maatschappij voor Film- en
Bioscoopbedrijf N.V. te Amsterdam in het Naamregister
van den Bond ingeschreven filmtitel ,,Goud" als gepu
bliceerd in No. 1 (Mei 1934) van de „Maandelijksche
Mededeelingen van den Nederlandschen Bioscoop-
Bond", door een door haar uitgebrachte film onder den
zelfden titel ,,Goud" uit te brengen;
dat de Ufa zich hieromtrent bij het Hoofdbestuur be
klaagd heeft, welk college Oostra's Toonfilm vervol
gens bij schrijven dd. 10 Augustus j.1. (No. 348015)
heeft verzocht de in haar bezit zijnde origineele stuk
ken omtrent het door haar verkregen exploitatierecht
van deze film, speciaal voor wat betreft den oorspron-
kelijken naam van haar film aan het Hoofdbestuur in
te zenden, waarbij het er tevens op gewezen heeft, dat
voor voor en aleer het Hoofdbestuur te dezer dake een
nadere beslissing zou hebben genomen, Oostra's Toon
film den naam „Goud" niet voor haar film zou mogen
gebruiken;
dat het Hoofdbestuur verder geconstateerd heeft, dat
blijkens een annonce in de plaatselijke dagbladen te
Eindhoven door het Roxy Theater aldaar in de week
van 21'28 September j.1. opnieuw de door Oostra's
Toonfilm in roulatie gebrachte film onder den titel
„Goud" werd aangekondigd, zoodat deze daardoor in
strijd met de vorenbedoelde instructie van het Hoofd
bestuur heeft gehandeld;
dat het gebruik van den titel „Goud", welke Oostra's
Toonfilm niet in het Naamregister heeft laten inschrij
ven, geacht moet worden te zijn een inbreuk op het recht
tot uitsluitend gebruik van den in het Naamregister in
geschreven naam „Goud", welk recht uitsluitend toe
komt aan de Ufa, ten wiens verzoek deze naam is in
geschreven;
dat Oostra's Toonfilm dus gehandeld heeft in strijd
met het bepaalde in art. 9 van het Reglement op het
Naamregister, weshalve er aanleiding toe bestaat haar
te bestraffen met één der straffen, vermeld in art. 17
der Statuten;
dat, aangezien voor de eerste maal op grond van in
breuk op het bepaalde in art. 9 van het Reglement op
het Naamregister, art. 17 der Statuten moet worden
toegepast, het Hoofdbestuur voor dit maal heeft willen
volstaan met de straf van waarschuwing op te leggen,
in het vertrouwen, dat Oostra's Toonfilm zich in het
vervolg nimmer meer aan een dergelijke overtreding zal
schuldig maken.
In Utrecht.
Naar aanleiding van het arrest van den Hoogen
Raad van 27 Juni 1934 inzake de verordening op de
Vermakelijkheidsbelasting in de gemeente Slochteren
hadden Burgemeester en Wethouders van de gemeente
Utrecht aanvankelijk aangekondigd, dat de bioscoop
directies aldaar ingevolge dat arrest ook belasting zou
den moeten betalen van dat gedeelte van den toegangs
prijs, dat voor voldoening van de belasting is bestemd.
Zooals reeds vroeger medegedeeld, heeft het Hoofd
bestuur van den Ned. Bioscoop-Bond onmiddellijk, zoo
wel mondeling als schriftelijk zijn bezwaren tegen dit
voornemen kenbaar gemaakt.
Thans wordt bericht, dat Burgemeester en Wethou
ders van de gemeente Utrecht aan den Gemeenteraad
hebben voorgesteld de door het Hoofdbestuur van den
Bond in overweging gegeven wijziging in de belasting
verordening aan te brengen, volgens welke de wijze
van belastingheffing onveranderd blijft. Ter toelichting
van dit voorstel zeggen B. en W. o.a.: „Aangezien deze
beslissing (het arrest van den Hoogen Raad) tot ge
volg heeft, dat het tarief der Vermakelijkheidsbelasting
wordt verhoogd, een gevolg dat wij ongewenscht ach
ten, hebben wij een wijziging ontworpen, die deze ver
hooging voorkomt".
Dit voorstel is in de laatstelijk gehouden vergadering
van den Utrechtschen Gemeenteraad aangenomen, zoo
dat geen wijziging in de bestaande heffing wordt ge
bracht.
In Aalsmeer.
In de op 11 October j.1. gehouden vergadering van
den Gemeenteraad van Aalsmeer is behandeld een ver
zoek van den bioscoopexploitant, den heer J. van Ben-
tum te Aalsmeer, om de vermakelijkheidsbelasting terug
te brengen van 15 op 10 pet. der bruto-ontvangsten, met
een adhaesie-betuiging van het Hoofdbestuur van den
Nederlandschen Bioscoop-Bond.
Aan een verslag ter zake van deze Raadsvergadering
in de „Oprechte Haarlemsche Courant" ontleenen wij
het volgende:
Verschillende leden voerden over deze aangelegenheid
het woord.
De heer H a r t i n g was voor verlaging, ondanks dat
de gemeente het geld best gebruiken kan. Hij vreesde
echter, dat wanneer 15 pet. gehandhaafd werd, de bio
scoop haar deuren moest sluiten en dan kwam plm.
ƒ1500.per jaar minder in de gemeentekas. Ook de
heer M. Alderden verklaarde zich voor verlaging.
De heer Baardse vroeg zich af, of de 15 pet. ver
makelijkheidsbelasting wel alléén de oorzaak is, dat de
bioscoop-onderneming onder zoo zware financieele zor
gen gebukt gaat; hooge zaalhuur, dure films enz. kunnen
ook een rol spelen.
De heer D. Jongkind was van meening, dat de ver
makelijkheidsbelasting de bioscoop vermoordt en zou
gaarne zien, dat zij, ingaande 1 November a.s. van 15
op 10 pet. teruggebracht werd.
Inbreuk op het bepaalde in art. 9 van het reglement
op het naamregister.
Vermakelijkheidsbelasting.