MAANDELIJKSCHE M E DEDEELINGEN.
De heer Van Itterzon wilde niet gelooven, dat de be
lasting eenigen invloed op het bezoek uitoefent. Gezien
den financieelen toestand der gemeente, vindt spreker
het niet verantwoord tot verlaging te besluiten.
Het voorstel-Alderden, om de betreffende belasting
vanaf 1 November a.s. van 15 op 10 pet. te brengen,
wordt aangenomen met 85 stemmen.
In Heerenveen.
In de laatstelijk gehouden vergadering van den ge
meenteraad van Heerenveen is in behandeling gekomen
een voorstel van B. en W. om te voldoen aan het ver
langen van den Minister betreffende verhooging van
de vermakelijkheidsbelasting tot 20.%.
Aangenomen is een voorstel van het Raadslid den
heer Ettema, om alsnog aan den Minister te verzoeken
niet hooger te gaan dan 15
In 's-Heerenberg.
Ook in den gemeenteraad van de gemeente 's-Hee
renberg is een voorstel behandeld om de vermakelijk
heidsbelasting van 10 tot 20 te verhoogen, zulks in
gevolge een door B. en W. ontvangen schrijven van
den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Hoewel, naar uit de beraadslagingen is gebleken, de
Raad de meening 'is toegedaan, dat het verkeerd is om
de vermakelijkheidsbelasting te verhoogen, daar er
meer na- dan voordeel uit zou kunnen voortvloeien, be
sloot men, daar men verwachtte dat er toch niet aan te
ontkomen was, de heffing op 20 te brengen.
In Wisch.
De Raadsvergadering van de gemeente Wisch, op
28 September 1934 gehouden, heeft het voorstel van
B. en W., om de vermakelijkheidsbelasting van 10 op
20 te verhoogen, verworpen, ondanks het feit, dat
Gedeputeerde Staten van Gelderland reeds herhaalde
malen met klem op deze verhooging hebben aangedron
gen, met de mededeeling dat anders de gemeente-
begrooting voor 1934 niet zou kunnen worden goed
gekeurd.
Ten aanzien van de hierboven genoemde besluiten in Heeren
veen, 's-Heerenberg en Wisch kan nog worden medegedeeld, dat
deze bij het onderhoud, hetwelk vertegenwoordigers van den Bond
met den Minister van Binnenlandsche Zaken hebben gehad (zie
elders in dit nummer onder officieele mededeelingen) onder meer
ook ter sprake zijn gebracht.
Uitspraken der Commissie van Geschillen.
De Derde Kamer der Commissie van Geschillen van den Ne-
derlandschen Bioscoop-Bond heeft in haar op 12 September 1934
gehouden zitting de navolgende uitspraken gedaan:
1. Inzake een geschil van de N.V. City Film te 's-Gravenhage
contra den heer S. den Hartogh, vroeger exploiteerende het Thea
ter Lumière te Rotterdam:
Ie. dat het eerste gedeelte van de vordering van eischeres be
treffende de nog verschuldigde filmhuur van de film „Teilnehmer
antwortet nicht", moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien
moet worden veroordeeld om aan eischeres tegen behoorlijk be
wijs van kwijting te betalen het hiervoor gevorderd bedrag.
2e. dat het tweede gedeelte van de vordering van eischeres be
treffende de filmhuur van een viertal door gedaagde niet afgenomen
films aan eischeres moet worden ontzegd;
3e. dat de geschilkosten bedragende 20.door elk der partijen
voor de helft moeten worden gedragen.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen:
dat eischeres ten eerste stelt, dat gedaagde van de door hem
verschuldigde filmhuur voor de vertooning van de film „Teilneh
mer antwortet nicht" haar slechts een klein gedeelte heeft be
taald, zoodat zij van gedaagde betaling vordert van het resteerend
bedrag;
dat gedaagde erkend heeft dit bedrag verschuldigd te zijn, daar
bij erop wijzende, dat hij tengevolge van financieele moeilijkheden
niet in staat is geweest het gevorderd bedrag aan eischeres te be
talen;
dat eischeres ten tweede stelt, dat gedaagde in gebreke is geble
ven een viertal films van het tusschen partijen op of omstreeks
16 Januari 1933 gesloten contract vóór den expiratiedatum van
16 Februari 1934 af te nemen, althans de filmhuur ervan aan
eischeres te voldoen;
dat gedaagde hiertegenover stelt, dat eischeres hem korten tijd
vóór den expiratiedatum van het contract, toen reeds vaststond,
dat hij de vier nog openstaande films niet meer binnen den con
tracttijd zou kunnen afnemen, heeft toegezegd hem desgewenscht
ter vervanging van één of meer dier films één of meer andere
films te leveren, waaromtrent dan tusschen partijen overleg zou
worden gepleegd, op grond waarvan gedaagde zich op het stand
punt stelt, dat het tusschen partijen bestaand contract op 1,6
Februari 1934 niet geëxpireerd doch verlengd is, en zich verder
beroept op art. 3 van dat contract luidende:
„Huurder verplicht zich zijn opvolger te verplichten tot
verdere nakoming van dit contract en tegenover verhuurder
daarvoor garant te blijven;"
dat gedaagde de aansprakelijkheid tot betaling van de filmhuur
van de hiervoren bedoelde vier films afwijst, op grond dat hij art.
3 van het tusschen partijen gesloten contract ook bindend acht voor
eischeres, die na gedaagde de exploitatie van het Theater Lu
mière te Rotterdam in handen heeft genomen en die hij dus als
zijn opvolger, die verplicht is het contract over te nemen, be
schouwt;
dat eischeres zich erop beroept, dat zij slechts ter tegemoetko
ming aan gedaagde heeft toegezegd hem eventueel andere films
ter vervanging van de vier films, welke gedaagde contractueel nog
van haar moest afnemen, te leveren, doch dat deze haar coulance
niet inhield, dat het contract zou worden verlengd;
dat de Commissie aanneemt, dat gedaagde als gevolg van deze
toezegging terecht in de veronderstelling verkeert, dat het tus
schen partijen bestaand contract is verlengd en dat, waar eischeres
heeft toegegeven vanaf den dag, waarop deze toezegging werd
gedaan, verder niet aangedrongen te hebben op afwerking van het
contract, de einddatum van dat contract als verschoven en het
contract nog niet als geëxpireerd moet worden beschouwd;
dat gegrond moet worden geacht het beroep van gedaagde op
art. 3 van de tusschen partijen bestaande overeenkomst, daar eische
res, wier concern de exploitatie van het Theater Lumière te Rot
terdam heeft overgenomen, gedaagde aan wien zij de verplich
ting heeft opgelegd het tusschen partijen bestaand contract over te
dragen aan zijn opvolger-exploitant van dat theater, als hoedanig
het concern van eischeres moet worden beschouwd niet langer
voor de verdere afwerking van dat contract aansprakelijk kan
stellen;
dat dan ook het tweede gedeelte van de vordering n.1. om ge
daagde te veroordeelen tot betaling van het filmhuurbedrag der niet
afgenomen films ongegrond moet worden geacht en dat dit gedeel
te van de vordering aan eischeres moet worden ontzegd;
dat het eerste gedeelte van de vordering van eischeres betref
fende de door gedaagde verschuldigde filmhuur van één film be
hoort te worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden
veroordeeld tot betaling van dit bedrag;
dat wat de kosten betreft de Commissie het billijk acht dat, waar
slechts een van de beide vorderingen van eischeres kan worden
toegewezen, deze kosten door elk der partijen ieder voor de helft
moeten worden betaald.
2. Inzake een geschil van de Bavaria-Film Aktiengesellschaft
gevestigd te München contra de N.V. Remaco's Filmbedrijf te
Amsterdam, dat aan eischeres haar primaire vordering moet wor
den ontzegd en dat haar subsidiaire vordering moet worden toe
gewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om alsnog
een of meer, althans ten minste één van de volgende vier films:
„Die weisse Majestat",
„Der Meisterdetektiv",
„Ein Kuss in der Sommernacht",
„Mit dir durch dick und dünn",
welke genoemd zijn in den brief van gedaagde aan eischeres, ge
dateerd 16 April 1934, op de in dien brief gestelde voorwaarden,
uit te kiezen of althans de daarin bedoelde minimum-bedragen voor
den aankoop van de rechten voor Holland en Koloniën van ten
minste een der films aan eischeres uit te keeren met de bepaling,
dat, indien gedaagde binnen één maand na verzending dezer beslis
sing geen keuze mocht hebben gemaakt, of althans de hiervoor
bedoelde uitkeering aan eischeres niet mocht hebben gedaan, eische
res zich ontslagen kan achten van al haar volgens den meerge-
noemden brief tegenover gedaagde bestaande verplichtingen, een
en ander met veroordeeling van gedaagde in de kosten van het
geschil bedragende 20.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen:
dat eischeres stelt, dat haar employé, Dr. Schmidt uit Berlijn,
onderhandelingen heeft gevoerd met gedaagde, welke geleid heb
ben tot een afspraak neergelegd in een brief van gedaagde aan
eischeres gedateerd 16 April 1934, waarin bevestigd wordt de door
gedaagde met genoemden heer Dr. Schmidt getroffen overeenkomst,
hierop neerkomende, dat gedaagde het recht heeft om de vertoo-
ningsrechten voor Nederland en/of de Nederlandsch-Indische bezit
tingen naar keuze van de volgende vier films:
„Die weisse Majestat",
„Der Meisterdetektiv",
„Ein Kuss in der Sommernacht",
„Mit dir durch dick und dünn",
overgedragen te krijgen, indien zij op levering van één of meer
van deze vier films, welke zij vooraf in oogenschouw mocht nemen,
aanspraak zou willen maken, terwijl verder bepaald is, dat gedaagde
een optie op de verdere productie van eischeres zal verkrijgen;
dat eischeres verder stelt, dat voornoemde heer Dr. Schmidt niet
gerechtigd was haar tot deze overeenkomst, die eischeres nimmer
bevestigd of geaccepteerd heeft, te verbinden, weshalve zij van
meening is, dat deze overeenkomst niet tusschen haar en gedaagde
zou zijn tot stand gekomen;
dat eischeres echter ter zitting van de Commissie heeft verklaard,
thans wel deze overeenkomst te erkennen;