MAANDELIJKSCHE MEDEDEELINGEN.
Op 25 Januari 1935 heeft het Hoofdbestuur van den
Bond aan den Raad der Gemeente Groningen een adres
gezonden, waarin er op is aangedrongen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders tot verhooging van
het aantal opcenten op de hoofdsom der personeele be
lasting niet aan te nemen, althans een regeling te tref
fen voor de in Groningen gevestigde bioscooponder-
nemingen, volgens welke deze niet door de verhooging
van het aantal opcenten worden getroffen.
In dat adres wordt uiteengezet:
dat het Hoofdbestuur zeer tot zijn leedwezen kennis
heeft genomen van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders aan Uwen Raad tot bijna een verdubbeling
van het aantal opcenten op de hoofdsom der personeele
belasting ten behoeve der gemeente Groningen;
dat indien dit voorstel onverhoopt door Uwen Raad
mocht worden aangenomen, in het bijzonder de bio
scoopondernemingen in Uw stad daardoor in ernstige
mate worden getroffen;
dat immers de bioscooptheaters op dezelfde grond
slagen als de woningen worden belast, waardoor uiter
aard (hooge huurwaarde alsmede vaak kostbare meubi
leering) de hoofdsom der personeele belasting voor de
bioscoopondernemingen een aanmerkelijk bedrag vormt,
waardoor automatisch als gevolg van de te Uwent
geldende progressieve opcentenregeling in de meeste
gevallen het maximaal-aantal opcenten verschuldigd is;
dat aangezien voorgesteld wordt het maximum aantal
opcenten van 170 tot 250 te verhoogen, de verzwaring
van lasten voor de bioscoopondernemingen, voor wat
betreft de personeele belasting, op circa 30 pCt. kan
worden gesteld;
dat daargelaten dat deze vermeerdering van lasten
onder de huidige omstandigheden zeer bezwaarlijk moet
worden geacht, de heffing van personeele belasting toch
al zoo onredelijk en onbillijk ten opzichte van het bio
scoopbedrijf is, wijl de bioscoopondernemers, die niet
minder dan 1/6 van hun recettes aan vermakelijkheids-
belasting moeten opbrengen, door de personeele belas
ting tweemaal door een z.g. „verteringsbelasting" wor
den getroffen;
dat dan ook, nu het bioscoopbedrijf het nadeel van
een cumulatie van belastingen ondervindt, er alleszins
aanleiding toe bestaat, althans indien aan een algemeene
verhooging der opcenten niet is te ontkomen, een spe
ciale regeling te ontwerpen, volgens welke de in Uwe
gemeente gevestigde bioscoopondernemingen niet door
de verhooging van het aantal opcenten worden getrof
fen.
Het Hoofdbestuur van den Bond heeft op 31 Januari
1935 een adres gezonden aan den Raad der gemeente
Bergen op Zoom, waarin met aandrang verzocht wordt
het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot in
voering eener nakeuring van films niet aan te nemen.
In dit adres zet het Hoofdbestuur uiteen:
dat in de vergadering van Uwen Raad van 1 Febru
ari 1935 zal worden behandeld het door de Edelacht
bare heeren Burgemeester en Wethouders bij Uwen
Raad aanhangig gemaakt voorstel tot toetreding als lid
tot de ,,Vereeniging van Noordbrabantsche en Lim-
burgsche gemeenten voor gemeenschappelijke filmkeu
ring" en tot het vaststellen eener verordening ex. art. 4
der Bioscoopwet;
dat dezerzijds bij adres van 4 October 1934 reeds
bezwaren tegen dit voorstel zijn ingediend, waarbij ver
zocht is het Hoofdbestuur alsnog in de gelegenheid te
willen stellen deze zijn bezwaren in een onderhoud met
het college van Burgemeester en Wethouders uiteen
te zetten;
dat het college van B. en W. overeenkomstig het be
sluit van Uwen Raad het Hoofdbestuur vervolgens tot
een onderhoud heeft uitgenoodigd, hetwelk op 19 Oc
tober 1934 heeft plaats gehad en waarbij de dezerzijds
bestaande bezwaren tegen het voorstel om een nakeu
ring van films in het leven te roepen uitvoerig zijn toe
gelicht;
dat deze bezwaren hierop neerkomen, dat het vast
stellen eener verordening ex. art. 4 der Bioscoopwet
niet toepasselijk geacht kan worden op hen, aan wie
reeds een vergunning, als bedoeld in art. 1 der Bio
scoopwet, is uitgereikt, daar art. 4 der Bioscoopwet
immers bepaalt: dat bij verordening de Gemeente
raad onder Onze goedkeuring (kan) bepalen, dat ver
gunningen als bedoeld in art. 1 slechts met inacht
neming van de in de verordening gestelde voorwaarden
zullen worden verleend";
dat uit het vorenstaande volgt, dat, indien eenmaal
de vergunning onder de .gestelde voorwaarden" is
verleend, geen nieuwe (andere) voorwaarden meer ge
steld kunnen worden, waaruit volgt, dat, indien een
maal Uw Raad het voorstel van de Edelachtbare hee
ren Burgemeester en Wethouders zou aannemen, de als
gevolg daarvan te stellen voorwaarden nopens de na
keuring van films niet voor de bestaande vergunningen
kunnen gelden, hetgeen eveneens het geval is ten aan
zien van de z.g. leeftijdsgrensverordening;
dat naast deze wettelijke bedenkingen, het invoeren
eener nakeuring van films overbodig moet worden ge
acht, daar alle in Nederland vertoonde films reeds zijn
onderworpen aan de strenge keuring door de Rijksfilm-
keuring, terwijl overigens de directeuren van de in Uw
gemeente gevestigde bioscooptheaters volkomen bereid
zijn ten aanzien van de vertooning van films rekening
te houden met de in Uw gemeente overheerschende
mentaliteit.
De Gemeenteraad van Bergen op Zoom heeft inmid
dels het voorstel van B. en W. aangenomen.
Personeele Belasting te Groningen.
Nakeuring van Films in Bergen op Zoom.
Uitspraken Commissie van Geschillen.
De Derde Kamer der Commissie van Geschillen heeft in haar op
Maandag 7 Januari 1935 gehouden zitting de navolgende uitspraken
gedaan:
Inzake een geschil van de N.V. Kinotechniek v.h. firma P. R. van
Duinen te Amsterdam contra den heer G. van Opstal, exploitant
van de Nieuwe Bioscoop te Tilburg, dat de vordering van eischeres
(Kinotechniek) moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien
moet worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting
aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag, alsmede in de ge-
schilkosten, bedragende 20.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie
heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie
niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overge
legde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake een geschil van de N.V. Handelmaatschappij „Loetafoon"
te Eindhoven contra de heeren L. Paigin en H. Bedak, eenige be-
heerende vennooten van en tezamen exploiteerende het Roxy Theater
te 's-Gravenhage, dat de vordering van eischeres (Loetafoon) moet
worden toegewezen en mitsdien gedaagden hoofdelijk, des dat de
een betalende, de ander zal zijn bevrijd, moeten worden veroordeeld
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eischeres te betalen
het gevorderd bedrag, vermeerderd met de rente van dit bedrag
naar 4% 's j aars sedert 15 Februari 1934 tot den dag der voldoe
ning en in de arbitragekosten, bedragende 20.zulks op grond
van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie
heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie
niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overge
legde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake een geschil van den heer F. A. Opbergen, exploitant van
het Thalia Theater te IJmuiden, contra de N.V. Monopole Film te
Rotterdam, dat aan eischer (Opbergen) zijn vordering moet worden
ontzegd met zijn veroordeeling in de kosten van het geschil, be
dragende 20.zulks op grond van de overweging:
dat eischer stelt, dat hij op of omstreeks 9 Juni 1934 met ge
daagde een contract is aangegaan voor den zoogenaamden ver
huur en huur van de film „Bleeke Bet", in welk contract de vol
gende bepaling voorkomt: ,,Te draaien één week na de Pont-