MAANDELIJKSCHE MEDEDEELINGEN.
dat op den voorgrond dient gesteld, dat de beslissing
der Rechtbank aldus is te verstaan, dat Sokal aan het
enkele feit, dat zij de maker van het verzamelwerk is,
het recht ontleent dit werk in het openbaar uit te voeren
en door anderen te laten uitvoeren, onverschillig of
Becce wellicht reeds, vóór hij de opdracht van Sokal
kreeg, op rechtsgeldige wijze het auteursrecht op de
hier bedoelde compositie aan Gema had overgedragen;
dat het middel terecht tegen deze stelling opkomt,
daar de Rechtbank, aldus beslissende, heeft geschonden
het Ie lid van artikel 5 der Auteurswet 1912, hetwelk in
verband met artikel 1 dier wet het auteursrecht van den
maker van het verzamelwerk erkent, doch zulks onver
minderd het auteursrecht op ieder werk afzonderlijk,
waaruit volgt, dat de Rechtbank niet onbeslist had mo
gen laten of Becce, toen hij de opdracht tot vervaardi
ging van de meerbedoelde muziek kreeg en aannam, zijn
rechten op die compositie reeds aan Gema had over
gedragen en had kunnen overdragen, zoodat het vonnis
niet in stand kan blijven;
Vernietigt het bestreden vonnis;
Verwijst de zaak naar de Arrondissementsrechtbank
te Rotterdam, ten einde, met inachtneming van dit ar
rest, verder te worden behandeld en beslist;
Veroordeelt Verweerster in de kosten op de cassatie
gevallen, tot de uitspraak van dit arrest aan de zijde
van eischeres begroot op Zeven en Twintig Gulen en
Vijf en Vijftig cents aan voorschot en op Vier Honderd
Gulden voor salaris.
Toepassing artikel 17b der Statuten.
Het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond heeft
in zijn op 15 Januari 1935 gehouden vergadering besloten aan de
N.V. Tuschinski's Exploitatie Maatschappij (nader te noemen
Tuschinski) gevestigd te Rotterdam ingevolge het bepaaldein
artikel 17 der Statuten van den Bond de straf van boete van een
bedrag van 500.op te leggen op grond van het navolgende:
dat als uitvloeisel van een tusschen een ,,opkooper van bioscoop-
plaatsen" met Tuschinski gemaakte overeenkomst in de stad Am
sterdam bij tienduizenden circulaires zijn verspreid, waarin de Am-
sterdamsche burgerij verrast is met o.a. de navolgende mededeeling:
„Een stalles-plaats Tuschinski-theater voor alle Amsterdam
mers van f 1.25 voor den luttelen prijs van 37 cent.
Dit is de Kerstverrassing van de Directie van genoemd
theater en Uw georganiseerden winkelier, wat zeker door
een ieder op prijs gesteld zal worden.
Mevrouw,
Als een prettige Kerstverrassing bieden wij U een waarde
van 1.65 voor slechts 77 cent:
Bij iederen aankoop van:
2 ons fijne Kerstkransjes No. 1 ƒ0.20
en 1 heerlijke Kerst-Feestkoek (speciaal recept, goud
etiket) 0.20
ƒ0.40
of bij
4 ons fijne Kerstkransjes ƒ0.40
een stallesplaats, geldig tot en met 31 Januari 1935 „Tuschins-
ki-Theater" van ƒ1.25 voor slechts ƒ0.37 bij Uw georgani
seerden winkelier, zoolang de voorraad strekt";
dat, ofschoon Tuschinski verklaard heeft van den inhoud dezer
circulaire vooraf geen kennis te hebben gedragen, hetgeen haar
als een ernstig verzuim moet worden aangerekend, de volle verant
woordelijkheid voor de verspreiding van deze voor het Nederland-
sche film- en bioscoopbedrijf onwaardige circulaire, geacht moet
worden te rusten op Tuschinski, die immers de „prettige Kerstver
rassing" aan den kooper van Kerstkransjes heeft aangeboden, daar
gelaten dat blijkens het onderschrift der circulaire gesuggereerd
wordt dat de „Amsterdamsche georganiseerde winkeliers" de cir
culaire zouden hebben doen verspreiden, wat bovendien misleidend
is, als men in aanmerking neemt, dat de bestaande Middenstands
bonden, waarin de meeste winkeliers georganiseerd zijn, tegen het
verderfelijke „cadeau-stelsel" terecht den strijd hebben aangebonden
en overigens vaststaat, dat de werkelijk georganiseerde winkeliers
met deze ook voor den winkelstand onwaardige reclame niets uit
staande hebben;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de inhoud der circulaire ge
acht moet worden te zijn in strijd met de waardigheid van het
Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf, mede wijl door de in de
circulaire gedane aanbieding een plaatsbewijs voor een bioscoop
theater en nog wel voor het toonaangevende Tuschinski-theater
te Amsterdam verlaagd is tot een toegiftartikel bij den aankoop
van een paar ons Kerstkransjes;
dat bovendien door het metamorphoseeren van een waardevol
plaatsbewijs voor een bioscooptheater in een toegiftartikel bij Kerst
kransjes ook de algemeene belangen van het Nederlandsche film
en bioscoopbedrijf, met de zorg waarvoor, evenals voor deszelfs
waardigheid het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-
Bond, ingevolge het bepaalde in art. 16 der Statuten is belast,
in ernstige mate is aangetast, wijl immers in het onderhavig geval
de Kerstkransjes als de hoofdzaak moesten worden beschouwd,
doch waarvoor als lokmiddel moesten dienst doen de voor een
luttel bedrag in uitzicht gestelde plaatsbewijzen voor de bioscoop,
welks verkoop echter voor het bioscoopbedrijf het hoofdmiddel
van bestaan vormt;
dat door deze wijze van uitgeven van plaatsbewijzen voor de
bioscoop een stempel van minderwaardigheid op het bioscoop
bedrijf wordt gedrukt, hetgeen trouwens met eiken vorm van re-
ductieverleening het geval is, waaraan dan ook door de vast
stelling van een aan de algemeene ledenvergadering van den Bond
voor te stellen bedrij f sbesluit een eind zal worden gemaakt, doch
de door Tuschinski gekozen vorm als excessief aangemerkt moet
worden;
dat zoowel de daad zelve, de uitgifte van plaatsbewijzen voor
de bioscoop als toegiftartikel, als de wijze waarop deze uitgifte
de Amsterdamsche burgerij is aangediend, beleedigend voor den
goeden naam van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf moet
worden geacht;
dat dan ook niet volstaan kan worden met toepassing van de
onder sub a. van art. 17 der Statuten gestelde straf van waar
schuwing, doch dat, mede wijl hier een voorbeeld behoort te wor
den gesteld aan alle leden van den Nederlandschen Bioscoop-Bond,
de door Tuschinski gepleegde inbreuk op artt. 16 en 17 der Sta
tuten met een boete behoort te worden bestraft, waarvan het bedrag
op ƒ500.— is bepaald, in de stellige overtuiging, dat daarin vol
doende tot uitdrukking is gebracht de ernstige veroordeeling van
een daad, tegen welker herhaling en/of navolging met gestrengheid
zal worden opgetreden.
Het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond heeft
in zijn op 15 Januari 1935 gehouden vergadering besloten de N.V.
Filmafdeeling van het Centraal Bureau van de Katholieke Sociale
Actie in Nederland, gevestigd te Leiden, ingevolge het bepaalde in
art. 17b der Statuten, de straf van boete tot een bedrag van ƒ20.
op te leggen, zulks op grond:
dat de K.S.A. een tweetal filmprogramma's heeft geleverd ter
vertooning in de zaal „Concordia" van de Wed. Brummans te
Panningen, welke aldaar resp. op 18 November en 17 December
1934 zijn vertoond;
dat de zaal „Concordia" te Panningen identiek is met de Udeon
Bioscoop aldaar, welke door den Bond geboycot is en als zoodanig
voorkomt op de lijst van uitgesloten film- en bioscoop-onderne
mingen;
dat de K.S.A. heeft erkend bij het leveren der filmprogramma s
aan de Wed. Brummans de lijst van uitgesloten bioscooponderne
mingen niet te hebben geraadpleegd, terwijl zij er zich op beroept,
dat zij, indien zij deze lijst wel zou hebben geraadpleegd, met zou
hebben geweten, dat de zaal van de Wed. Brummans dezelfde is
als de op de lijst voorkomende Odeon Bioscoop te Panningen, zoo
dat zij dan waarschijnlijk toch tot filmlevering aan de Wed. Brum
mans zou zijn overgegaan;
dat dit beroep ongegrond moet worden geacht, daar bij een aan
vrage tot filmlevering aan onbekenden in een kleine plaats als
Panningen de mogelijkheid steeds groot is, dat de films zullen worden
vertoond in een geboycotte zaal in die plaats en de K.S.A. er zich
van te voren van had moeten vergewissen door nadere inlichtingen
bij het Bondsbureau in te winnen, of zij aan de Wed. Brummans te
Panningen films mocht leveren, zulks met het oog op de geboycotte
Odeon Bioscoop in die gemeente, terwijl verder algemeen bekend
moet worden geacht, dat de namen van gebouwen en zalen, waarop
een boycot rust, vaak opzettelijk worden veranderd om te trachten
aan dien boycot te ontkomen;
dat het Hoofdbestuur de K.S.A. reeds op 9 October 1934 de
straf van waarschuwing heeft opgelegd wegens het leveren van een
film aan een katholieken geestelijke te Lutterade, die de film heeft
doen vertoonen in het geboycotte R.K. Volkshuis, Lindenheuvel te
Lutterade, waarbij het Hoofdbestuur erop heeft aangedrongen, dat
de K S A in het vervolg alle maatregelen zou treffen om vertooning
van haar films in door den Bond geboycotte gebouwen onmogelijk
te maken;
dat het leveren van films ter vertooning in door den Bond uit
gesloten gebouwen geacht moet worden te zijn een overtreding van
de desbetreffende besluiten van de algemeene ledenvergadering en/of
van het Hoofdbestuur;
dat het Hoofdbestuur, waar de K.S.A. te goeder trouw in strijd
met het desbetreffende boycotbesluit heeft gehandeld, voor ditmaal
heeft willen volstaan met de opgelegde boete te beperken tot 20.—,
zijnde het bedrag, dat voor de levering van de twee filmprogramma s
van de Wed. Brummans voornoemd aan filmhuur is ontvangen m
het vertrouwen, dat de K.S.A. in het vervolg niet meer zal ver
zuimen, alvorens tot filmlevering aan onbekenden in plaatsen, waar
geboycotte gebouwen gevestigd zijn, over te gaan, nadere inlich
tingen bij het Bureau van den Nederlandschen Bioscoop-Bond m te
winnen.