MAANDELIJKSCHE M E DEDEELINGEN.
dat gedaagde zich op het standpunt stelt, dat ten eerste in haar
contract met eischeres niet bepaald is, in welke vertooningsweek
eischeres het journaal geleverd krijgt en verder dat een filmjournaal,
als zijnde een zoogenaamde actualiteit, op één lijn moet worden
gesteld met een dagblad, waarop men zich abonneert, waarbij den
uitgever daarvan niet de minste beperking is opgelegd ten aanzien
van het aantal abonné's op zijn blad, op grond waarvan gedaagde
van meening is, dat indien de huurder van een journaal in zijn con
tract met den verhuurder niet uitdrukkelijk gestipuleerd heeft, welke
beperkingen den verhuurder zijn opgelegd ten aanzien van de ver-
tooning van het journaal door anderen ter plaatse waar het theater
van dien huurder gevestigd is, de verhuurder gerechtigd is dat
journaal eerder, althans gelijktijdig door anderen in die plaats ter
vertooning te doen brengen;
dat gedaagde zich verder beroept op de usance, volgens welke
journaals door meerdere theaters in dezelfde plaats gelijktijdig ver
toond plegen te worden, er daarbij nog op wijzende, dat journaal-
films van bijzondere actueele beteekenis meermalen door een groot
aantal theaters in Nederland gelijktijdig ter vertooning worden ge
bracht, zonder dat daarbij met de bestaande journaalcontracten reke
ning behoeft te worden gehouden;
dat gedaagde, die het bijzonder karakter van het journaal heeft
laten uitkomen door in haar contract met eischeres evenals in haar
andere contracten een speciale bepaling op te nemen betreffende de
verlenging en opzegging van de journaalovereenkomst, welke bepa
ling niet op de overige films van toepassing is, zich dan ook ge
rechtigd acht haar journaal aan het Frans Hals Theater te leveren;
dat eischeres het verweer van gedaagde bestrijdt met een beroep
op artikel 5 van de Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur
van Films, wijl gedaagde zich aan haar verplichtingen, welke voor
den verhuurder uit die bepaling voortspruiten, heeft onttrokken door
het journaal, ten tijde dat het in het theater van eischeres werd
vertoond, tevens te doen vertoonen in een ander theater ter plaatse;
dat eischeres, die van gedaagde meermalen het journaal in eerste-
week-vertooning-Nederland geleverd heeft gekregen, doch genoegen
heeft genomen met levering in tweede-week-vertooning-Nederland,
hoewel zij op de eerste-week-vertooning volgens haar overeenkomst
met gedaagde aanspraak meent te kunnen maken, zich verder op het
standpunt stelt, dat het usance is, dat de hulirder van journaalfilms,
wiens theater buiten de groote hoofdplaatsen van Nederland, dus in
de z.g. provincie gevestigd is, steeds recht op z.g. exclusiviteit heeft,
d.w.z. dat alleen in zijn theater ter plaatse het betreffend journaal
mag worden vertoond;
dat vaststaat, dat in de tusschen partijen bestaande overeenkomst
zonder eenige nadere omschrijving sprake is van den verhuur en
huur van het z.g. Paramount-journaal en dat gedaagde in de week
van 11 tot 17 Januari 1935 haar journaal in eerste-week-vertooning-
Nederland en daarna in tweede-week-vertooning-Nederland aan het
Frans Hals Theater te Haarlem heeft geleverd;
dat het een vaststaande, ten aanzien van alle films zonder uitzon
dering geldende usance is, dat een film, welke zonder aanduiding
van vertooningsweek is verhuurd, aan anderen dan den huurder van
die film ter plaatse niet ter vertooning mag worden geleverd, zoo
lang die film niet door dien huurder in overeenstemming met de
desbetreffende overeenkomst is vertoond, althans daartoe door den
verhuurder aan den huurder is geleverd;
dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde inbreuk op de rech
ten van eischeres, voortspruitende uit de tusschen partijen bestaan
de overeenkomst heeft gepleegd door in de week van 11 tot 17
Januari 1935 een nog niet door eischeres in Haarlem vertoonde
journaalfilm te leveren aan een ander theater ter plaatse;
dat gedaagde dan ook geen aanspraak kan maken op betaling der
door eischeres verschuldigde filmhuur a 50.voor de levering van
het journaal in de week van 11 tot 17 Januari 1935 en de vordering
van eischeres, die dit bedrag bij de Commissie heeft gedeponeerd,
voor wat betreft de teruggave van dit bedrag moet worden toe
gewezen;
dat de Commissie van oordeel is, dat, zoo er al, gezien het bij
zonder karakter van de journaalfilm, sprake kan zijn van een bijzon
dere usance, deze usance zich volkomen aansluit bij het bepaalde
in artikel 5 van de Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur
van Films, waarin immers de mogelijkheid wordt geopend, dat ver
huurder en huurder van een film van deze bepaling, die aanvangt
met de woorden: „tenzij anders is overeengekomen", afwijken, on
geacht het feit, dat een dergelijke speciale usance over het algemeen
slechts in de groote hoofdplaatsen van ons land geacht kan worden
te bestaan;
dat in de tusschen partijen bestaande overeenkomst geen enkele
bijzondere bepaling is opgenomen, waaraan gedaagde het recht kan
ontkenen van de voor haar overeenkqmstig artikel 5 der Bonds-
voorwaarden bestaande verplichtingen af te wijken, terwijl artikel 4
der Bondsvoorwaarden, waarop gedaagde zich nog heeft beroepen,
uitsluitend betrekking heeft op de vertooningsplaats der film voor
zoover het den huurder betreft, zoodat dit beroep niet terzake die
nende moet worden geacht te zijn;
dat de Commissie, erkennende het bijzonder karakter van een jour
naalfilm, niettemin van oordeel is, dat de Bondsvoorwaarden vol
ledig op den verhuur en huur van journaalfilms van toepassing
moeten worden geacht te zijn en dat van die voorwaarden slechts
kan worden afgeweken, voor zoover in de Bondsvoorwaarden de
mogelijkheid daartoe bestaat en deze afwijking in de desbetreffende
overeenkomst is vastgelegd;
dat eischeres dan ook terecht heeft gesteld, dat gedaagde inbreuk
op haar rechten heeft gemaakt door de betreffende journaalfilms van
af 11 Januari 1935 in het Frans Hals Theater te Haarlem te doen
vertoonen vóór en aleer de vertooning dezer films in het theater van
eischeres had plaats gehad, en dat dus de vordering van eischeres,
tot betaling van een schadevergoeding van 20.per week welk
bedrag de Commissie billijk voorkomt voor elke week, dat het
journaal onrechtmatig in het Frans Hals Theater te Haarlem is ver
toond, moet worden toegewezen.
Inzake een door de NV. Paramount Films, gevestigd te Amster
dam op 3 Januari 1935 aanhangig gemaakt geschil contra den heer
G. van Opstal, exploitant van de Nieuwe Bioscoop te Tilburg, dat
de vordering van eischeres (Paramount) moet worden toegewezen
en gedaagde (van Opstal) mitsdien moet worden veroordeeld om
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eischeres te betalen het
gevorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten a f 20.zulks op
grond van de 'overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie
heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie
niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over
gelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
De Derde Kamer der Commissie van Geschillen heeft in haar op
Maandag, 4 Februari 1935 gehouden zitting de navolgende uitspra
ken gedaan:
Inzake een door de firma Calff en Meischke te Amsterdam aan
hangig gemaakt geschil contra den heer F. H. Janssen, exploitant
van het Delfia en het Roxy Theater te Delft en het door voornoem
de heer Janssen aanhangig gemaakt geschil contra voornoemde firma
Calff en Meischke:
1 e. dat de primaire vordering van partij-Calff moet worden toe-
gewezen en partij-Janssen moet worden veroordeeld om tegen
behoorlijk bewijs van kwijting aan partij-Calff bij wijze van
schadevergoeding te betalen een bedrag van 200.
2e. dat de secundaire vordering betreffende de schadevergoeding
voor het niet-vertoonen van projectie-reclame in het Roxy
Theater aan partij-Calff moet worden ontzegd;
3e. dat aan partij-Janssen haar vordering tot annuleering van de
tusschen partijen bestaande overeenkomst moet woren ontzegd;
4e. dat partij-Janssen moet worden veroordeeld in de geschilkosten
in totaal bedragende 40.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen:
dat partij-Calff stelt, dat zij op of omstreeks 27 Augustus 1931
een overeenkomst met partij-Janssen heeft gesloten voor de vertoo
ning van projectie-plaatjes in de door partij-Janssen geëxploiteerde
Delfia en Roxy Theaters te Delft tegen een bepaalde jaarlijksche
vergoeding voor den tijd van één jaar met 4 optiejaren, doch dat
partij-Janssen vanaf 14 December 1934 de projectie-reclame in het
Delfia Theater vóór den aanvang der voorstellingen vertoont, het
geen partij-Calff in strijd acht met de vorenbedoelde overeenkomst,
op grond waarvan zij van partij-Janssen een schadevergoeding vor
dert van ƒ200.zijnde ƒ100.per maand over de maanden
December 1934 en Januari 1935;
dat partij-Calff verder stelt, dat partij-Janssen ten aanzien van
het door haar geëxploiteerde Rovy Theater geen uitvoering aan de
tusschen partijen bestaande overeenkomst heeft gegeven, hoewel in
het Roxy Theater regelmatig filmvertooningen plaats vinden, op
grond waarvan zij een tweede schadevergoeding van partij-Janssen
vordert van 300.per jaar, voor elk jaar, dat partij-Janssen geen
projectie-reclame van partij-Calff in het Roxy Theater te Delft heeft
vertoond;
dat partij-Janssen hier tegenover stelt, dat bij het aangaan van
het contract met partij-Calff mondeling is overeengekomen, dat het
contract gesloten zou worden voor den tijd van drie jaar, op grond
waarvan partij-Janssen der Commissie verzocht heeft te verklaren,
dat de tusschen partijen bestaande overeenkomst is geëxpireerd;
dat partij-Janssen zich er verder op beroept, dat zij gerechtigd is
de projectie-reclame te vertoonen vóór den aanvang van de voor
stelling, daar zij overeenkomstig artikel 1 van het tusschen partijen
bestaand contract de door partij-Calff te verstrekken projectie
plaatjes eenmaal daags vóór of tusschen iedere voorstelling heeft
te vertoonen, terwijl zij zich voor wat betreft de niet-vertooning van
projectie-reclame in het Roxy Theater beroept op de laatste alinea
van artikel 3 van dit contract, luidende:
„Mocht door onverhoopte omstandigheden het Roxy Theater
voor een nader te bepalen tijd worden gesloten, dan wordt de
termijn voor dit theater met denzelfden duur verlengd",
er daarbij op wijzende, dat in den regel slechts één voorstelling per
week in het Roxy Theater wordt gegeven en partij-Calff nimmer
aanspraak heeft gemaakt op het doen vertoonen van projectie
plaatjes in dit theater;
dat vaststaat, gelijk partij-Janssen heeft erkend, dat zij (partij-
Janssen) de projectie-reclame in het Delfia Theater vóór den aan
vang van de voorstellingen vanaf 14 December 1934 heeft vertoond,
terwijl zij deze reclame vóór dien datum steeds in de pauze tusschen
de beide hoofdfilms in projecteerde en partij-Calff hierdoor schade
heeft geleden, daar eenige harer cliënten overeenkomsten voor pro
jectie-reclame betreffende de Delfia Bioscoop wenens de onjuiste
wijze van projecteeren hebben beëindigd;
dat de Commissie van oordeel is, dat de vertooning van de pro
jectie-reclame vóórdat de voorstelling begonnen is, op een moment
dus, dat er zich in het theater van partij-Janssen nog nagenoeg geen