MAANDELIJKSCHE MEDEDEELINGEN.
11
contra hem (gedaagde) aanhangig gemaakt geschil, waarbij reeds
is vastgesteld, dat gedaagde niet aansprakelijk is voor de nakoming
der door den heer Berenson aangegane filmhuurcontracten, terwijl
gedaagde ook overigens het onderhavig contract Berenson/eischeres
niet heeft overgenomen;
dat gedaagde, uitgaande van de stelling, dat eischeres van te
voren heeft kunnen weten, dat haar vordering dan ook ongegrond
is, der Commissie verzocht heeft hem zijn reis- en verblijfkosten door
eischeres te doen vergoeden;
dat in aanmerking nemende de door de Tweede Kamer der Com
missie van Geschillen op 4 December 1935 gewezen uitspraak in
het geschil tusschen den heer Berenson en gedaagde, waarbij o.m.
is overwogen:
„dat, waar niet is komen vast te staan, dat een overeenkomst
ten aanzien van het overnemen van filmcontracten definitief
tusschen partijen (gedaagde en den heer Berenson) tot stand is
gekomen, aan eischer (Berenson) zijn vordering, om gedaagde
te verplichten die overeenkomst na te komen, behoort te worden
ontzegd;"
de vordering van eischeres ongegrond moet worden geacht en dus
deze vordering aan eischeres behoort te worden ontzegd;
dat vaststaat, dat de uitspraak der Commissie van Geschillen in
zake het geschil tusschen den heer Berenson en gedaagde is gepu
bliceerd in het orgaan van den Nederlandschen Bioscoop-Bond,
„Maandelijksche Mededeelingen van den Nederlandschen Bioscoop-
Bond", No. 20, hetwelk op of omstreeks 31 December 1935 aan alle
leden van dien Bond. dus ook aan eischeres is toegezonden, zoodat
eischeres bij het aanhangig maken van haar geschil contra gedaagde
op 5 Februari 1936 reeds de wetenschap had kunnen hebben, dat
haar vordering ongegrond is;
dat uit het vorenstaande volgt, dat eischeres door het aanhangig
maken van het geschil gedaagde noodeloos reis- en verblijfkosten
heeft doen maken ten einde te dezer zake voor de Commissie van
Geschillen te verschijnen, zoodat eischeres deze kosten, welke de
Commissie op f 6.50 geraamd heeft, behoort terug te betalen;
dat eischeres mitsdien moet worden veroordeeld om aan gedaagde
voor zijn kosten te betalen een som van 6.50, alsmede in de ge-
schilkosten.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar zit
ting van Woensdag, 4 Maart 1935 de navolgende uitspraken gedaan:
Inzake het door de NV, Remaco's Filmbedrijf, gevestigd te Am
sterdam, op 30 December 1935 aanhangig gemaakt geschil contra
den heer C. Thyssen Jr., exploitant van het Alhambra Theater te
Vaals, dat de vordering van eischeres (Remaco) moet worden
toegewezen en gedaagde (Thyssen) mitsdien moet worden veroor
deeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd be
drag a 71.35. alsmede in de geschilkosten, bedragende ƒ20.zulks
op grond van de overweging:
dat gedaagde erkend heeft het gevorderd bedrag aan eischeres
verschuldigd te zijn;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over
gelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering van eischeres als zijnde gegrond moet
worden toegewezen en gedaagde moet worden veroordeeld om tegen
kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag a ƒ71.35,
alsmede in de geschilkosten.
Inzake het door de NV. Paramount Films, gevestigd te Amster
dam, op 11 Februari 1936 aanhangig gemaakt geschil contra de
heeren L. J. Lievenboom en L. M. Serphos .exploitanten van het
Alhambra Theater te Enschede, dat de vordering van eischeres (Pa
ramount) moet worden toegewezen en gedaagden mitsdien moeten
worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen
het gevorderd bedrag a 270.alsmede in de geschilkosten, be
dragende 20.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagden geenerlei verweer ter kennis van de Commissie
hebben gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie
niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over
gelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake het door de NV. Paramount Films, gevestigd te Amster
dam, op 9 Januari 1936 aanhangig gemaakt geschil contra den heer
C. Thyssen Jr., exploitant van het Alhambra Theater te Vaals, dat
de vordering van eischeres (Paramount) moet worden toegewezen
en gedaagde (Thyssen) mitsdien moet worden veroordeeld om tegen
kwijting aan eischeres te voldoen het gevorderd bedrag a f 945.
alsmede in de geschilkosten. bedragende 20.zulks op grond
van de overweging:
dat eischeres haar aanvankelijk contra gedaagde ingestelde vor
dering van ƒ1395.heeft teruggebracht tot ƒ945.
dat gedaagde erkend heeft een bedrag van 945.aan eischeres
verschuldigd te zijn;
dat de aldus gereduceerde vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat de vordering van eischeres als zijnde gegrond derhalve be
hoort te worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden
veroordeeld om aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag
a f 387.50, alsmede in de geschilkosten.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar zit
ting van Woensdag, 11 Maart 1936, de volgende uitspraken gedaan:
Inzake het door de Tobis Film Distributie NV., gevestigd te
Amsterdam, cp 21 Februari 1936 aanhangig gemaakt geschil contra
de heeren L. J. Lievenboom en L. M. Serphos. exploitanten van het
Alhambra Theater te Enschede, dat de vordering van eischeres
(Tobis) moet worden toegewezen en gedaagden mitsdien moeten
worden veroordeeld om uiterlijk vóór 1 April 1936 aan eischeres te
betalen het gevorderd bedrag a 387.50, alsmede in de geschilkosten,
bedragende 20.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagden erkend hebben het gevorderd bedrag aan eischeres
verschuldigd te zijn:
dat bovendien de vordering door de aan de Commissie overge
legde bescheiden wordt gestaafd;
dat eischeres zich bereid heeft verklaard aan gedaagden alsnog
uiterlijk tot 1 April 1936 uitstel van de betaling van het gevorderd
bedrag te verleenen, waarvan de Commissie in het belang van ge
daagden dankend nota heeft genomen:
dat derhalve de vordering van eischeres als zijnde gegrond moet
worden toegewezen en gedaagden moeten worden veroordeeld om
tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag
a ƒ387.50, alsmede in de geschilkosten.
Inzake het door de NV. Oostra Toonfilm, gevestigd te Amster
dam, op 22 Februari 1936 aanhangig gemaakt geschil contra den heer
E. Nap, vroeger exploiteerende de Cinema Palace te Hengelo, dat
de vordering van eischeres (Oostra) moet worden toegewezen en
gedaagde (Nap) mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwij
ting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag a 183.75, als
mede in de geschilkosten, bedragende 20.zulks op grond van
de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie
heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie
niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overge
legde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Uitspraken Raad van Beroep.
De Tweede Kamer van den Raad van Beroep heeft in zijn zit
ting van Woensdag 4 Maart 1936 de navolgende uitspraken gedaan
in hoogste instantie:
Inzake het door de NV. Eindhovensche Bioscoop Mij. (Afd.
M.H.D.Concern) te Eindhoven (oorspronkelijk eischeres) op 31
Januari 1936 aanhangig gemaakt hooger beroep van het vonnis
der Commissie van Geschillen, gewezen op 8 Januari 1936 en aan
partijen medegedeeld d.d. 21 Januari d.a.v. in een geschil van voor
noemde NV. Eindhovensche Bioscoop Mij. (Afd. M.H.D.Concern)
contra den heer J. H. Moonen, exploitant van het Asta Theeter
te Schaesberg, dat het vonnis waarvan beroep moet worden be
vestigd en de NV. Eindhovensche Bioscoop Mij. (Afd. M.H.D.
Concern) moet worden veroordeeld in de arbitragekosten in beide
instanties, zijnde ƒ60.zulks op grond van de overweging:
dat appellante in haar hooger beroepschrift stelt, dat de heer
C. v. d. Linden, bioscoopexploitant te Hoensbroek, in opdracht van
de heeren Moonen, exploitanten van het Asta Theater te Schaes
berg, de film ,,Op Hoop van Zegen" gehuurd heeft tegen een huur
prijs van dat zij nimmer toezegging heeft gedaan om „Op
Hoop van Zegen gratis te doen vertoonen te Schaseberg, hetgeen
trouwens ook niet verklaard is door de heeren Moonen in de zitting
van de Commissie van Geschillen, welke d.d. 8 Januari j.1. gehouden
is en dat zij het in strijd acht met de waardigheid van het bio
scoopbedrijf (contract of geen contract) om een film te vertoonen,
daarvan profijt te trekken en dan nog te ontkennen dat deze ge
huurd is, terwijl de heeren Moonen aan een betrouwbare collega
opdracht gegeven hadden en er accoord mede gegaan waren, boven
genoemde film voor te Schaesberg te draaien;
dat geïntimeerde bij de behandeling van dit hooger beroep vol
hard heeft bij zijn in eerste instantie afgelegde verklaring, althans
deze verklaring heeft verduidelijkt in dezen zin, dat hij uit een tele
foongesprek met den heer M. Desmet, directeur van appellante, den
stelligen indruk heeft gekregen, dat hij voor de vertooning der film
in Schaesberg geen filmhuur behoefde te betalen;
dat de heer C. v. d. Linden, als getuige gehoord, verklaard heeft,
dat de heer Desmet hem ter filmbeurze heeft toegezegd, de film
voor Schaesberg voor te leveren, met welke afspraak een
broer van geïntimeerde, waarmede getuige v. d. Linden vervolgens
getelefoneerd heeft, accoord is gegaan;
dat echter geïntimeerde verklaard heeft, dat hij, nadat het tele
foongesprek met diens broer gevoerd was, waarbij over een film
huur van was gesproken, telefonisch gesproken heeft met
den heer Desmet, waarbij hij zooals voren vermeld den indruk
gekregen heeft, dat hij voor de vertooning der film in Schaesberg
geen filmhuur behoefde te betalen;
dat de Raad met de Commissie van Geschillen geconstateerd heeft,
dat door partijen geen contract is onderteekend betreffende den
verhuur en huur van de film „Op Hoop van Zegen" ter vertooning
in Schaesberg;
dat dat vooral in het onderhavige geval van belang moet worden
geacht, omdat niet vaststaat, wat feitelijk tusschen partijen is over
eengekomen;
dat in verband met het hiervoren overwogene moet worden aan
genomen, dat appellante hierdoor bovendien in strijd heeft gehan-