MAANDELIJKSCHE M E DEDEELINGEN.
winstaandeel ad 27 in de film „De Jantjes" op een bepaald be
drag, rekening had te houden met de rechten van den heer Mendel,
doch daarbij tevens den indruk heeft gewekt, dat zij deze kwestie
met den heer Mendel wel in orde zou maken, zoodat dit in het
kader der schikkingsovereenkomst van ondergeschikt belang zijnde
punt bij de definitieve formuleering der punten, waaromtrent tus-
schen partijen op 11 Juli 1934 overeenstemming was bereikt, niet
meer is aangeroerd en uiteindelijk appellante eenig voorbehoud ten
aanzien van de goedkeuring door den heer Mendel positief niet
heeft gemaakt;
dat getuige de Hoop verder verklaard heeft, dat hij op den brief
van appellante dd. 20 Juli 1934 niet is ingegaan, daar hij den
inhoud van dien brief meer beschouwde als te zijn een formeel
bezwaar en tevens, omdat hij vreesde, dat anders het met groote
moeite opgebouwde werk voor wat de geheele schikkingsovereen
komst betrof, zou ineen storten;
dat gelijk ook de Commissie van Geschillen heeft overwogen
is komen vast te staan, dat geintimeerde er naar streefde de
finitief de geheele vordering van appellante op de film „De Jantjes"
inclusief het wintaandeel van appellante, dat immers een integree
rend onderdeel daarvan uitmaakte, voor een vast bedrag af te
koopen en dat, wat de conferentie van 11 Juli 1934 betreft, zoowel
bij partijen als bij den bemiddelaar, getuige de Hoop, de bedoeling
heeft voorgezeten alle hangende kwesties definitief door een min
nelijke schikking op te lossen;
dat wat de kwestie betreft van het uitdrukkelijk voorbehoud
ten aanzien van het door Cinetone ten behoeve van den heer Mendel
gecedeerde winstaandeel in ,De Jantjes" en de daaraan verbonden
consequentie, de beweringen van partijen zij het zonder vol
doenden bewijsgrond flagrant tegenover elkaar staan;
dat, behoudens hetgeen uit het onderzoek voor den Raad is
komen vast te staan, de Raad slechts houvast heeft aan de getuige-
verklaring van den heer A. de Hoop, aan wiens goede trouw en
onpartijdigheid in deze de Raad geen reden tot twijfel heeft;
dat, afgaande op deze getuigeverklaring, aangenomen moeten
worden, dat de wijze van voorbehoud maken zoodanig is geschied
hetwelk nog meer aannemelijk wordt door de verklaring van
appellante eenerzijds, dat haar aan het bedrag van f 1500.zóó
weinig gelegen was, dat zij dit desnoods aan het Bio-Vacantieoord
wenschte af te staan en door de suggestie van appellante i.c. den
heer Biedermann anderzijds, dat hij het wel met den heer Mendel
in orde zou maken dat daardoor èn bij den bemiddelaar èn
bij de tegenpartij de indruk is gewekt, dat deze kwestie voor appel
lante van ondergeschikt belang was, in ieder geval van niet zoo
danig belang, dat daardoor de kans op een uiteindelijke oplossing
van de gerezen geschillen moest worden teniet gedaan;
dat zulks ook blijkt uit de wijze, waarop getuige de Hoop zijn
schriftelijke bevestiging van 14 Juli 1934 heeft geformuleerd, volgens
welke formuleering n.1. een schikking is tot stand gekomen ter
oplossing van alle tusschen partijen gerezen kwesties over de ver
vaardiging, de exploitatie van en de verrekening betreffende de
film „De Jantjes" en waarin deze oplossing zoo algeheel wordt
beschouwd, dat er zelfs sprake is van volledige, wederzijdsche
kwijting, als hoedanig dit schrijven dan ook is bedoeld;
dat weliswaar zes dagen later appellante hierop geantwoord heeft
met een schrijven, waarin zij het voorbehoud maakt, dat de heer
Mendel met de getroffen schikking genoegen moet nemen, doch
dat appellante in dit schrijven opnieuw den indruk wekt de kwestie
van dit voorbehoud geenszins van zoodanig belang te achten, dat
zij dit uitdrukkelijk naar voren brengt, doch dit integendeel slechts
op de tweede plaats vermeldt gelijkelijk met eenige andere bemer
kingen, welke door appellante, zooals is gebleken, van ondergeschikt
belang worden geacht, en dat het op zijn minst bevreemding wekt,
dat appellante zich er in dit schrijven geenszins op beroept ter
conferentie speciaal ten aanzien van dit punt een uitdrukkelijk voor
behoud te hebben gemaakt;
dat de Raad niet aan den indruk kan ontkomen, dat appellante
zich tijdens de conferentie van 11 Juli 1934 niet voldoende reken
schap heeft gegeven van de consequentie, die voor haar uit de
overeenkomst met den heer Mendel zou kunnen voortvloeien, en
dat zij zich eerst ten volle van deze consequentie bewust is ge
worden, toen zij nadat zij getracht had de kwestie met den
heer Mendel in orde te maken, zooals zij zich tijdens de conferentie
van 11 Juli 1934 had voorgesteld, moest ervaren, dat de heer
Mendel zijn rechten op de hem toegestane cessie ten volle tot
gelding wenschte te brengen;
dat de Raad op grond van deze overwegingen niet kan aan
nemen, dat appellante op 11 Juli 1934 een schikking zou hebben
getroffen onder het uitdrukkelijk voorbehoud, dat, indien de heer
Mendel met de getroffen schikking geen genoegen zou nemen,
de heer Barnstijn aan genoemden heer alsnog een winstaandeel
op „De Jantjes" van 13^ zou moeten uitkeeren;
dat dan ook het vonnis van de Commissie van Geschillen moet
worden bevestigd en aan appellante dus haar vordering moet worden
ontzegd met haar veroordeeling in de kosten van het geding in
beide instanties, zijnde 60.
Inzake het door de heeren P. de Caluwe, Jos. Dua en W. Weitz,
tezamen handeldrijvende onder den naam Minerva Films, gevestigd
te Brussel, aanhangig gemaakt hooger beroep alsmede inzake het
door de N.V. Monopole Film, gevestigd te Rotterdam ingesteld
incidenteel appèl, beide van het vonnis der Commissie van Ge
schillen, gewezen op 6 Mei 1936, heeft de Raad zoowel het beroep
van Minerva Films als het tegenberoep van Monopole niet-ontvan-
kelijk verklaard, zulks op grond van de overweging:
dat de beslissing van de „Commissie van Geschillen", welke op
6 Februari 1936 is gewezen, op 20 Februari 1936 aan partijen is
medegedeeld;
dat hooger beroep van deze beslissing krachtens artikel 7 van
het Arbitrage Reglement bij den Raad van Beroep ingesteld had
kunnen worden door elk der bij het geschil betrokken partijen,
mits binnen veertien dagen na de verzending (20 Februari 1936)
der kennisgeving van de beslissing aan de partijen;
dat Minerva eerst, na den voorgeschreven termijn te hebben laten
voorbijgaan, op 15 April 1936 beroep heeft ingesteld;
dat vervolgens Monopole, eveneens na overschrijding van den
voorgeschreven termijn op 21 April 1936 tegenberoep heeft aan
hangig gemaakt;
dat weliswaar Minerva beweert, dat haar beroep gericht is op
het „arbitraal vonnis", dat op 3 April 1936 ter kennis van partijen
is gebracht, doch dat dit vonnis, dat slechts in den vorm, en wel
met het oog op de door Monopole verlangde deponeering ter
Griffie van de Arrondissements Rechtbank te Amsterdam, afwijkt
van de op 20 Februari 1936 aan partijen medegedeelde beslissing,
gewezen door de Commissie van Geschillen op 6 Februari 1936,
in wezen gelijk is aan de hiervoor bedoelde beslissing;
dat Minerva volgens het bepaalde in artikel 7 van het in voor
meld Arbitrage Reglement van den Bond niet tijdig in hooger be
roep is gekomen;
dat dit uiteraard ook het geval is met het incidenteel appèl van
Monopole.
VERZOEKEN OM INSCHRIJVING IN HET NAAM
REGISTER.
Ingevolge art. 4 van het Reglement op het Naamregister, zijn de
navolgende verzoeken tot inschrijving van titels in het Naam
register gedaan. Voor het indienen van bezwaren tegen de ver
langde inschrijving, welke vóór 5 Juni e.k. schriftelijk bij het
Hoofdbestuur moeten worden ingediend, raadplege men art. 6 van
het Reglement op het Naamregister.
Datum
waarop in
schrijving ver
zocht is
Titels waaronder de films
in Nederland worden uit
gebracht
Naam van den houder
der exploitatie-rechten
29 Apr. 1936
Transatlantic Tunnel
N.V. Filmverhuurkant.
Nederland
1 Mei
Lachende Oogen
N.V. Filmverhuurkant.
Odeon
1
De Jantjes aan Wal
N.V. Filmverhuurkant.
Odeon
1
Dr. Crespi
N.V. Filmverhuurkant.
Odeon
4
Een nacht met den Keizer
Tobis Filmdistrib. N.V.
4
Roode kersen
1, ii
4
Men spreekt over Jacqueline
4
Port Arthur
4
lm Sonnenschein
H ii
4
Condottieri
ii ii
4
De lokkende stem
ii
4
Kreutzer Sonate
ii ii ii
4
Kettinggangers
Warner Bros First Nat.
Piet.
7
Het goud van Sutter
N.V. Universal Film
Booking Office
Croeze 6 Bosman.
11
Der Bettelstudent
Ufa Mij voor Film- en
Bioscoopbedrijf N.V.
12
LArgent
D.L.S. Film Holland
N.V.
12
Nitschewo
D.L.S. Film Holland
N.V.
14
The singing kid
Warner Bros First Nat.
Piet.
16
Spook te Koop
N.V. Filma
16
Top Hat
i-j
16
De Regenmakers
ii
16
Een droom van Liefde
16
De Zeven Sleutels van
Baldpate
16
Circus Buffalo Bill
18
Liefde op het tweede ge
N.V. Universal Film
zicht
Agency
18
De Vroolijke Vagebonden
NV. Oostra Toonfilm
18
Het Mislukte Uitstapje
ii n
19
De geheime Agent
N.V. Filmverhuurkant.
„Nederland"
19
Fanfare d'Amour
N.V. Universal Film
Agency
Warner Bros First Nat.
20
Boulder Dam
Piet.