MAANDELIJKSCHE M E D EDEELINGEN.
schil contra den heer C. Thyssen Jr., exploitant van het Alhambra
Theater te Vaals, dat de vordering van eischeres moet worden toe
gewezen en gedaagde (Thyssen) mitsdien moet worden veroordeeld
om tegen kwijting aan eischeres te betalen het verschuldigd bedrag,
alsmede in de geschilkosten, bedragende 20.zulks op grond
van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie heeft
gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie niet
onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over
gelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake het door de N.V. Warner Bros First National Pictures,
gevestigd te Amsterdam op 22 April 1936 aanhangig gemaakt ge
schil contra den heer Y. Loots, exploitant van de Doele Bioscoop
te Enkhuizen, dat de vordering van eischeres (Warner Bros) moet
worden toegewezen en gedaagde (Loots) mitsdien moet worden
veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevor
derd bedrag, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20.zulks
op grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie
heeft gebracht,, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie
niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over
gelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar zit
ting van Woensdag 3 Juni 1936 de navolgende uitspraken gedaan:
Inzake het door de Vennootschap onder Firma ,,Lumina-Film",
gevestigd te Amsterdam, op 3 Februari 1936 aanhangig gemaakt
geschil contra de heeren C. A. Bruyn en A. Samek, resp. wonende
of gewoond hebbende te Amsterdam en te Weenen, dat de volgen
de vorderingen van eischeres (Lumina) moeten worden toegewezen
en gedaagden (Bruyn en Samek) mitsdien moeten worden veroor
deeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eischeres te
betalen:
terzake van de Schmidt-film:
a. voor het inlossingsbedrag van de op 15 November en 15 De
cember 1935 vervallen wissels ƒ4182.78 (verminderd met hetgeen
reeds door eischeres is geïncassëerd op de haar door gedaagde-
Bruyn gecedeerde vordering op de N.V. Cinema Royal te Am
sterdam);
b. voor het inlossingsbedrag van de op 15 Januari en 15 Februari
1936 vervallen wissels ƒ4481.20;
c. de rente ad 93^ 's jaars over de beide bedragen van
ƒ4182.78 en ƒ4481.20, en wel over ƒ4182,78 sedert 7 November
1935 en over ƒ4481.20 sedert 20 Januari 1936 tot aan den dag der
voldoening;
d. voor schadevergoeding 10 over de beide bedragen van
ƒ4182.78 en ƒ4481.20, dat is dus ƒ866.40;
terzake van de Préjean-film:
e. voor contractueele schadevergoeding 4768.85;
f. de rente ad 5 's jaars over deze ƒ4768.85 sedert 28 Febru
ari 1936 tot aan den dag der voldoening;
terzake van beide films:
g. voor telegram-, telefoon-, reis- en verblijfkosten naar Berlijn
en Weenen ƒ804.27;
h. voor advocaten-kosten 140.plus ƒ250.tezamen ƒ390.
De Commissie ontzegt aan eischeres haar vorderingen:
a. voor winstderving door de niet-levering der Schmidt-film ten
bedrage van 12.000.
b. terzake van beide films voor rente a 9J^ 's jaars en schade
vergoeding van 10% over de voor telegram-, telefoon-, reis- en
verblijfkosten en advocatenkosten toegewezen bedragen van 804.27
en ƒ390.—.
De Commissie veroordeelt gedaagden in de geschilkosten, bedra
gende ƒ300.—.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging:
dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat zij op of omstreeks 12 Juli
1935 met gedaagden een overeenkomst is aangegaan, waarbij zij
o.m. de vertooningsrechten voor Nederland heeft verworven eener
door gedaagden te vervaardigen Joseph Schmidt-film (onder regie
van R. Oswald) op een basis van 50/50 (na aftrek der kosten
van copieën, titels, vracht, enz.), waarbij eischeres gedaagden op
hun aandeel in de opbrengst 15.000.heeft gegarandeerd en
waarvoor zij gedaagden heeft ter hand gesteld vier accepten, elk
groot ƒ3750.en vervallende resp. 15 November, 15 December
1935, 15 Januari en 15 Februari 1936, ten aanzien van welke
accepten in de overeenkomst is bepaald, dat zij ,,nur zum Zwecke
des Schmidtfilms" gebruikt mogen worden en dat, zoo eischeres dit
wenscht, haar de accepten moeten worden teruggegeven, indien
niet uiterlijk in December 1935 met de film begonnen zou zijn, of
indien de film niet uiterlijk op 31 Januari 1936 zou zijn geleverd;
dat eveneens op of omstreeks 12 Juli 1935 een tweede overeen
komst tusschen partijen is aangegaan, waarbij eischeres van ge
daagden de vertooningsrechten voor Nederland van de Préjean-film
„Lor dans la rue" op een 50/50 basis met een garantie van
5000.heeft gekocht, in welke overeenkomst o.m. bepaald is,
dat ingeval de Schmidt-film niet uiterlijk in Februari 1936 aan
eischeres zou zijn geleverd, gedaagden de betaalde garantie ad
5000.aan eischeres moeten terugbetalen onder aftrek van het
aandeel in de opbrengst, dat aan gedaagden zou toekomen, wan
neer geen garantie te betalen zou zijn geweest;
dat gedaagden de vier wissels, elk van 3750.welke uitslui
tend voor de Schmidt-film mochten worden gebruikt, echter hebben
beleend ten behoeve van de financiering der film „Singende Jugend",
zoodat gedaagden niet in staat waren de accepten aan eischeres
terug te geven;
dat eischeres de twee eerstvervallende wissels voor een bedrag
van ƒ4182.78 bij een zekeren heer Ir. E. Böhm te Weenen en de
beide andere wissels bij een zekeren heer P. Auerbach te Weenen
voor een bedrag van ƒ4481.20 heeft moeten inlossen, daar zij
anders het volle bedrag der accepten 15.000.zou hebben
moeten betalen, zonder dat haar de Schmidt-film geleverd zou
worden;
dat weliswaar op of omstreeks 7 November 1935 tusschen par
tijen een overeenkomst was getroffen, waarin de schade voor eische
res, ontstaan door het misbruiken der wissels, was geraamd op
17.300.en waarin gedaagden o.m. op zich hadden genomen
aan eischeres nauwkeurig omschreven zekerheden voor de betaling
van dit bedrag te verschaffen, doch dat gedaagden deze verplich
tingen, behoudens voor wat betreft een gecedeerde vordering van
gedaagde-Bruyn op de N.V. Cinema Royal te Amsterdam van
100.per week, niet zijn nagekomen en er nog steeds geen
aanvang met de vervaardiging der Schmidt-film is gemaakt, op al
welke gronden eischeres, van meening zijnde, dat gedaagden haar
alle uit de contractbreuk (het niet „zum Zwecke des Schmidtfilmes"
gebruiken der wissels) ontstane schaden en interessen heeft te ver
goeden, van gedaagden vordert:
terzake van de Schmidt-film:
Ie. voor het inlossingsbedrag van de op 15 Novem
ber en 15 December 1935 vervallen wissels 4182.78
2e. voor het inlossingsbedrag van de op 15 Januari
en 15 Februari 1936 vervallen wissels 4481.20
3e. voor winstderving door de niet-levering van deze
film 12000.—
4e. voor rente ad 9J^ 's jaars over de beide bedra
gen van ƒ4182.78 en ƒ4481.20 en wel over ƒ4182.78
sedert 7 November 1935 P.M.
en over ƒ4481.20 sedert 20 Januari 1936 P.M.
5e. voor schadevergoeding 10 over de beide bedra
gen van ƒ4182.78 en ƒ4481.20 866.40
terzake van de Préjean-film:
6e. voor contractueele schadevergoeding (oorspron
kelijk ƒ3000.—) 4768.85
7e. voor rente ad 5 (oorspronkelijk 6%) 's jaars
over deze ƒ4768.85 sedert 28 Februari 1936 P.M.
terzake van beide films:
8e. voor telegram-, telefoon-, reis- en verblijfkosten
naar Berlijn en Weenen 804.27
9e. voor advocaten-kosten ƒ140.en ƒ250.390.
10e. voor rente ad 9J^ 's jaars over deze ƒ804.27
e« ƒ390.— sedert 6 November 1935 P.M.
11e. voor schadevergoeding 10% over deze ƒ804.27
en ƒ390.— 119.43
12e. veroordeeling der gedaagden in de proceskosten;
dat gedaagden hiertegen in hoofdzaak hebben aangevoerd, dat
zij de hun door eischeres ter hand gestelde accepten weliswaar
hebben beleend, doch uitsluitend om daardoor weer de beschikking
te krijgen over een zeker bedrag gelds, dat voor de voorbereiding
der productie van de Schmidt-films was aangewend, doch dat be
hoorde tot de fondsen, waarmede zij de film „Singende Jugend"
hadden te financieren; dat de onderteekening door gedaagden van
de overeenkomst dd. 7 November 1935 slechts verkregen is, door
dat eischeres van ongeoorloofde dwangmiddelen heeft gebruik ge
maakt en deze overeenkomst derhalve geen enkele rechtskracht
heeft; dat integendeel uit vrijen wil van partijen volledige wilsover
eenstemming was bereikt ten aanzien van een overeenkomst, ver
vat in een door den advocaat van den gedaagde-Samek, den heer
Dr. W. Butler te Weenen, ontworpen acte dd. 14 October 1935,
doch dat eischeres haar uit deze laatste overeenkomst voortsprui
tende verplichtingen niet is nagekomen, waaraan het in hoofdzaak
te wijten is, dat niet tot de vervaardiging der Schmidt-film kon
worden overgegaan;
dat zoowel in de beide tusschen partijen gesloten overeenkomsten
dd. 12 Juli 1935 ten aanzien van de Schmidt-film en de Préjean-
film als in de overeenkomst dd. 7 November 1935 is gestipuleerd,
dat de daaruit voortvloeiende geschillen ter beslechting aan de
Bondsarbitrage onderworpen zijn;
dat ingevolge het bepaalde in art. 1 van het Arbitrage Regle
ment van den Bond met uitsluiting van den burgerlijken rechter
aan de Bondsarbitrage onderworpen zijn alle geschillen, waarom
trent door het daarbij betrokken lid met de andere partij is over
eengekomen, dat zij ter beslechting zullen worden onderworpen aan
de Bondsarbitrage;
dat eischeres lid is van den Nederlandschen Bioscoop-Bond;
dat dus de Commissie van Geschillen (Derde Kamer), volgens
de Statuten en het Arbitrage Reglement van dien Bond benoemd
en aangewezen als arbitrage-commissie in geschillen, welke door
de leden aan hare beslissing worden onderworpen, bevoegd is van
dit geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbi
trage-commissie, wier beslissingen vatbaar zijn voor hooger beroep
bij den „Raad van Beroep" van den Bond;
dat de Commissie juist in de erkenning door gedaagden, dat zij
de vier accepten van eischeres hebben beleend om daardoor weer
de beschikking te krijgen over gelden, die voor de voorbereiding
der Schmidt-film waren aangewend, doch bestemd waren voor de
productie van de film „Singende Jugend", acht opgesloten te liggen