8 MAANDELIJKSCHE M E DEDEELINGEN. uitsluitend gevorderd kan worden door dengeen, ten wiens laste het beslag gelegd is, niet door dengeen onder wien het beslag gelegd is, daar deze laatste niet het minste belang heeft bij het beslag; dat gedaagde ontkent, dat zij door het leggen van conservatoir beslag ten aanzien van de oplossing van haar geschillen met de heeren Bruyn en Samek in strijd zou hebben gehandeld met de te dezer zake overeengekomen aanvaarding der Bondsarbitrage, daar zij in alinea 17 der dagvaarding tot vanwaardeverklaring alleen van- waardeverklaring heeft gevorderd „nadat ingevolge de bepalingen van het Arbitrage Reglement van den Nederlandschen Bioscoop- Bond de gedaagden (t.w. de heeren Bruyn en Samek) in hoogste instantie zullen zijn veroordeeldenz."; dat gedaagde, uitgaande van de stelling, dat een conservatoir be slag altijd behoudens de vereischte rechterlijke toestemming gelegd kan worden en dat daarvoor zeker niet noodig is, dat er eerst moet zijn gebleken van onwil van den debiteur om te betalen, overigens stelt, dat de heeren Bruyn en Samek wel degelijk onwillig zijn en blijven om verplichtingen, die zij tegenover gedaagde hebben op zich genomen, na te komen; dat de cessie van f 100.per week als argument tot de overbodigheid van het conservatoir beslag ook niet opgaat, omdat niet alleen volstrekt geen zekerheid bestaat, dat deze 100.per week aan gedaagde zullen worden betaald, totdat daarmede haar geheele vordering op de heeren Bruyn en Samek is voldaan, maar gedaagde bovendien pretendeert een dadelijk op- eischbare vordering tegen de beide voornoemde heeren tot een groot bedrag te hebben en zij geen genoegen behoeft te nemen met een afbetaling daarvan met 100.per week; dat gedaagde op al deze gronden der Commissie verzocht heeft zich onbevoegd te verklaren om van het geschil kennis te nemen, althans eischeres niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. in ieder geval haar die te ontzeggen; dat eischeres ten aanzien van de bevoegdheid der Commissie om van het geschil kennis te nemen, zich op het standpunt stelt, dat gedaagde wel degelijk de vrije beschikking heeft over haar recht om aan den President van de Rechtbank toestemming te vragen om conservatoir beslag te leggen en dit beslag op te heffen; dat eischeres er ten zeerste belang bij heeft, dat het beslag wordt opge heven, daar het voor haar groot verschil maakt, of zij de bedra gen, die zij eventueel aan de heeren Bruyn en Samek verschuldigd is, aan genoemde heeren dan wel aan gedaagde heeft te betalen, aangezien de heeren Bruyn en Samek met de constellatie van het bedrijf van eischeres volledig op de hoogte zijn zijn en zoo noodig bereid zullen zijn b.v. uitstel van betaling dezer bedragen te ver kenen, in tegenstelling tot gedaagde, van wie zulk een bereidheid niet verwacht kan worden; dat tegenover het argument van ge daagde, dat opheffing van een conservatoir derde beslag uitsluitend kan worden gevorderd bij de Rechterlijke Macht, door eischeres gesteld wordt, dat zij niet opheffing van het beslag vordert, doch veroordeeling van gedaagde om gebruik te maken van haar recht om het beslag op te heffen; dat de Commissie van Geschillen ten aanzien van de door ge daagde opgeworpen excepties van oordeel is, dat ongeacht of het leggen van conservatoir beslag, ook als daarvoor de toestemming van den President van de Rechtbank vereischt is met het oog op de nagenoeg uitsluitend formeele beteekenis dezer toestemming al dan niet beschouwd dient te worden als een recht, waarover men de vrije beschikking heeft in ieder geval vaststaat, dat gedaagde de vrije beschikking heeft over haar recht om het onder eischeres gelegd conservatoir beslag ten laste van de heeren C. A. Bruyn en A. Sa mek op te heffen; dat de Commissie onhoudbaar acht de stelling van gedaagde, als zou er tusschen partijen geen geschil bestaan en de Commissie dus van de haar in artikel 1 van 'het Arbitrage Reglement van den Bond verleende bevoegdheid om zich onbevoeud te verklaren, gebruik zou moeten maker, daar immers het belang van eischeres ,n.l. dat zij de heeren Bruyn en Samek als crediteuren behoudt en gedaagde voor hen niet in de plaats treedt, dadelijk in het oog springt, als in aanmerking wordt genomen, dat de heer Bruyn met de N.V. van eischeres gelieerd is en dus de verhouding tusschen hem en eische res alsmede tusschen den heer Samek en eischeres, wegens jaren lange vriendschappelijke relaties een geheel andere is dan die tus schen eischeres als debiteur en gedaagde als crediteur (en tevens als concurreerende onderneming) zou zijn; dat de Commissie evenmin steekhoudend acht, hetgeen gedaagde als derde grond voor de onbevoegdheid der Commissie heeft aan gevoerd, n.1. dat opheffing van het beslag uitsluitend kan worden gevorderd bij de Rechterlijke Macht, wijl immers eischeres niet aan de Commissie verzocht heeft dit beslag op te heffen, doch van ge daagde vordert gebruik te maken van haar recht om het beslag op te heffen; dat de bevoegdheid der Commissie om van het geschil kennis te nemen dan ook niet voor betwisting vatbaar kan worden geacht; dat beide partijen immers leden zijn van den Nederlandschen Bioscoop-Bond en volgens de Statuten en het Arbitrage Reglement van den Bond alle tusschen de leden onderling ontstane geschillen door de Commissie van Geschillen worden uitgemaakt; dat derhalve de Commissie van Geschillen (Derde Kamer) vol gens de Statuten en het Arbitrage Reglement van den Bond be noemd en aangewezen als arbitrage-commissie in geschillen, welke door de leden van den Bond aan hare beslissing worden onderwor pen, bevoegd is van dit geschil kennis te nemen en daarin uit spraak te doen als arbitrage-commissie, wier beslissingen vatbaar zijn voor hooger beroep bij den „Raad van Beroep" van den Bond; dat de Commissie, hoewel erkennende, dat opheffing van het op 31 Maart 1936 door gedaagde onder eischeres gelegd conservatoir beslag ten laste van de heeren Bruyn en Samek tot een bedrag van 30.000.^ in het belang van eischeres zou zijn, echter van oordeel is, dat het belang van gedaagde om dit beslag te handhaven zwaar der weegt, wijl inmiddels door de Commissie van Geschillen (Derde Kamer) op 3 Juni 1936 in het hoofdgeschil tusschen gedaagde en de heeren Bruyn en Samek uitspraak is gedaan .waarbij de beide laatstgenoemden zijn veroordeeld om een aanzienlijk bedrag aan gedaagde te betalen en het beslag aan gedaagde de met het oog op het feit, dat de heer Bruyn in Nederland geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en de heer Samek buitenlander is gewenschte zekerheid verschaft ten aanzien van althans gedeeltelijke betaling van het toegewezen bedrag; dat eischeres er zich ten onrechte op beroept, dat gedaagde des tijds als zekerheid voor haar vordering op de heeren Bruyn en Samek genoegen heeft genomen met een cessie van 100.per week, daar deze cessie deel uitmaakt van een op of omstreeks 7 November 1935 tusschen gedaagde eenerzijds en de heeren Bruyn en Samek anderzijds gesloten overeenkomst, volgens welke genoem de heeren verplicht waren nog andere zekerheden aan gedaagde te verschaffen, welke verplichting niet is gehonoreerd, ongeacht, dat gedaagde een direct opeischbare vordering op de heeren Bruyn en Samek heeft en gerechtigd is om zich naast de cessie van f 100. per week andere zekerheden te verschaffen; dat alle verdere door eischeres aangevoerde gronden voor haar vordering niet steekhoudend, althans als niet terzake dienende moeten worden geacht; dat mitsdien aan eischeres haar vordering moet worden ontzegd met hare veroordeeling in de geschilkosten. VERZOEKEN OM INSCHRIJVING IN HET NAAM REGISTER. Ingevolge art. 4 van het Reglement op het Naamregister, zijn de navolgende verzoeken tot inschrijving van titels in het Naam register gedaan. Voor het indienen van bezwaren tegen de ver langde inschrijving, welke vóór 15 Juli e.k. schriftelijk bij het Hoofdbestuur moeten worden ingediend, raadplege men art. 6 van het Reglement op het Naamregister. Datum waarop in schrijving ver zocht is Titels waaronder de films in Nederland worden uit gebracht Naam van den houder der exploitatie-rechten 16 Juni 1936 Slotaccoord Ufa Mij. voor Film- en Bioscoopbedrijf N.V. 17 Een Dansfeest N.V. Filmex 17 i> 11 Joodsch Theater te Moskou tl it 17 11 De Krim il tl 17 De Nieuwe Gulliver *t tt 17 Russische Militaire Kapel tt >t 17 >t il Tschapajew il tt 18 il il Allotria Tobis Filmdistrib. N.V. 18 il tl Burgtheater 18 il i* De Hofloge 18 Een Huwelijk in Monte Carlo 18 ir il De Indische Graftempel ,i 18 ii r> Intermezzo 18 ii ti Leeuwen hongeren 18 ti it Liefde en Dood op Borneo* 18 n 1> Paradijsstraatje i. 18 De Revolutiebruid 18 Truxa, de Variétésensatie 18 Si 11 Veronica 18 ,1 Wie is Wie? 22 1. Plankenkoorts Ufa Mij. voor Film- en Bioscoopbedrijf N.V. 23 11 tl Transatlantic** N.V. Filmverhuurkan toor „Nederland" 26 Het Huis met 1000 N.V. Filmverhuurkan kaarsen toor Odeon 26 Jantjes in Actie j» 27 ,1 Vrijgezellen Ufa Mij. voor Film- en Bioscoopbedrijf N.V. 28 n Opstandige Harten*** Remaco's Filmbedrijf N.V. 29 ,1 Dollarprinsessen N.V. Warner Bros. First Nat. Pictures 29 ii it De Vrouw die terugkwam 1 Juli Vrouw... of Secretaresse? N.V. Metro-Goldwyn Mayer Film-Maat- schappij 2 Komedie om geld N.V. Marconi, Afd. Mij. Cinetone 2 Schouder 't geweer Warner Bros. First Nat. Pictures 3 Carnaval in Weenen Lumina Film Hiervoor vervalt de titel: „Djalong, de Dooder". „Transatlantic Tunnel". „Verloren Illusie".

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1936 | | pagina 8