MAANDELIJKSCHE MED EDEELINGEN. van Sociale Zaken, alles in het werk gesteld om den bouw van een zesde bioscoop te Haarlem te bevorderen. Dank zij de maatregelen van den Bioscoop-Bond is het zoover niet gekomen. Achteraf gebleken is dit maar goed ook. Want thans d.i. eenige maanden later pleit diens opvolger reeds voor het geven van steun aan een der bestaande theaters! Er zijn trouwens meer dingen gezegd in Haarlems Raad, die sterk contradictoir waren. Zoo verklaarde de heer Noordhoff (S.D.), dat het adres van het bioscooppersoneel, dat als gevolg van een eventueele sluiting zonder betrekking zal komen, niet den minsten indruk op hem vermocht te maken, aan gezien dit personeel verzuimd had zich te organiseeren in de groote erkende organisaties, welke zijns inziens de aangewezen instanties zijn om voor de personeelsbelan gen te pleiten. Welnu, het bioscoopbedrijf is wèl in één grooten, er kenden Bond georganiseerd. Nu deze Bond echter maat regelen in het vooruitzicht stelt, om de belangen van het bedrijf tegen een onredelijke verzwaring van lasten te beschermen, spreekt de heer Noordhoff van chantage, waardoor de Raad zich niet mag laten intimideeren. De heer Noordhoff moest beter weten. Minstens had het in de lijn van den heer Noordhoff gelegen aan B. en W. te vragen, waarom zij nagelaten hebben behoorlijk overleg te plegen met den Neder- landschen Bioscoop-Bond, die wel een erkende organi satie is en waarin alle exploitanten ter plaatse vereenigd zijn. Voor B. en W. stond het echter a priori vast, dat de 25.000.extra van de bioscopen er moesten komen. Overleg moest daarom worden vermeden. En blijkens den uitslag van de stemming stond het zelfde vast voor den Raad. Vandaar, dat slechts wei nigen hun stem verhieven tegen 't voorstel van B. en W. Vandaar ook, dat in de raadzaal met ontstellende licht zinnigheid met de belangen van ons bedrijf is omge sprongen en aan iederen exploitant ter plaatse gemiddeld een last van 5000.extra per jaar is opgelegd, zonder dat men zich afgevraagd heeft of de betrokkenen nog in staat zijn een dergelijk abominabel bedrag op te bren gen. Met 31 tegen 5 stemmen is het voorstel van B. en W. onder den hamer doorgegaan. Maken we er nog slechts melding van, dat de heeren van Dam (V.D.), van Engelen (K.D.P.), Noordewier (C.P.N.) en Peper (C.P.N.), alsmede Mevrouw Schel- tema-Conradi (V.B.), tegenstemden. SPREEKUUR BONDSDIRECTEUR. Het komt den laatsten tijd herhaaldelijk voor, dat het werk op het Bondsbureau belemmerd wordt, door dat op elk uur van den dag de Directeur leden en per sonen, die inlichtingen wenschen, te woord moet staan. Aangezien daardoor ernstige stagnatie in het werk van het Bondsbureau zou kunnen ontstaan, wordt er nogmaals aan herinnerd, dat het Hoofdbestuur heeft bepaald, dat de Bondsdirecteur spreekuur houdt: a. des Maandags van 12 tot 5 uur 's middags op de Filmbeurs; b. des Dinsdags, met uitzondering van den eersten Dinsdag der maand, van 's morgens 9 tot 12 uur op het Bondsbureau; c. des Donderdags van 's morgens 9 tot 12 uur. Bovendien dient men, om er van verzekerd te zijn, dat de Bondsdirecteur op vorenbedoelde tijdstippen te spre ken is, vooraf schriftelijk of telefonisch een onderhoud aan te vragen. DE SMALFILM ONDER DE BIOSCOOPWET. De ministerieele circulaire van 26 Maart 1936 heeft het hun, die het geven in het openbaar van smalfilm- vertooningen ondernemen, wel zeer gemakkelijk ge maakt door de algemeene normen inzake veiligheid bij het in het openbaar vertoonen van normaalfilms aan gegeven in de circulaire van den Minister van Binnen- landsche Zaken van 10 Juli 1935 aan de burgemeesters der onderscheidene gemeenten voor het meerendeel niet van toepassing te verklaren ten aanzien van het in het openbaar vertoonen van smalfilms, waarvan immers wordt verondersteld, dat zij minder brandbaar zijn dan normaal-films. Deze circulaire opende de gelegenheid om ook in een localiteit, waar niet aan de strenge eischen der bio scoopwet wordt voldaan, gelijk o.m. het geval is met cafés, een soort smalfilmbioscoop te exploiteeren. Edoch, alvorens met een dergelijke exploitatie kan be gonnen worden is krachtens art. 1 A van de Bioscoop wet een vergunning noodig van Burgemeester en Wet houders, ongeacht of al dan niet met de betreffende cir culaire van den minister wordt rekening gehouden. Op zulk een verzoek om vergunning als bedoeld in art. 1, Ie lid der Bioscoopwet, hetwelk dd. 1 April 1936 door een caféhouder te Den Helder was ingediend, hebben B. en W. van deze gemeente afwijzend beschikt. Requestrant ging tegen deze beslissing in beroep bij Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, welk College deze aangelegenheid heeft behandeld in zijn zitting van 29 Juli 1936. Gedeputeerden beslisten daarop, dat reclamant niet kan worden aangemerkt als ondernemer van het geven in het openbaar van bioscoopvoorstellingen, dan wel in het openbaar het bioscoopbedrijf uit te oefenen, zoodat B. en W. van Den Helder bij hun beschikking op het verzoek van reclamant dd. 1 April 1936 ten onrechte toepassing hebben gegeven aan de bepalingen der Bio scoopwet. Deze beslissing is gegrond op de overwegingen: „dat blijkens de considerans, de Bioscoop ten doel heeft maatregelen te treffen ter bestrijding van de zede lijke en maatschappelijke gevaren van de bioscoop; dat, in overeenstemming daarmede, bij art. 1 dier wet, een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wet houders wordt vereischt voor het ondernemen van het geven in het openbaar van bioscoopvoorstellingen, waarmede naar luid van de geschiedenis van de tot standkoming van deze bepaling, uitsluitend is bedoeld, voor het in het openbaar uitoefenen van het bioscoop bedrijf de vergunning van Burgemeester en Wethouders verplicht te stellen; dat, zoowel uit de bestreden beschikking van Burge meester en Wethouders als uit de mondeling verkregen inlichtingen is gebleken, dat reclamant beoogt door het vertoonen in zijn café van enkele films, eenige variatie te brengen in het muzikale programma in zijn localiteit en aldus te trachten meer bezoekers in zijne zaak te krijgen, omdat de toestand in zijn bedrijf zeer ongunstig is. Duidelijkheidshalve hebben wij deze beslissing uit voerig geciteerd. Wij achten haar daarvoor bovendien belangrijk ge noeg! Zij roert immers een principieele kwestie aan, die, in dien Gedeputeerden juist geoordeeld zouden hebben, thans zoodanig is opgelost, dat ten aanzien van de smal filmexploitatie het hek van den dam is genomen. Wij meenen echter de juistheid van het standpunt van Gedeputeerden in twijfel te moeten trekken. Men begrijpe ons goed. Het is niet onze bedoeling ons in te laten met de be antwoording van de vraag of in dit geval al dan niet vergunning zou moeten zijn verleend. Het gaat ons uitsluitend om de kwestie of op de ex ploitatie van smalfilmvoorstellingen de bepalingen der Bioscoopwet van toepassing moeten worden geacht.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1936 | | pagina 5