MAANDELIJKSCHE M E D EDEELINGEN. Uitspraken Commissie van Geschillen. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar zit ting' van Woensdag 24 Juni o.m. nog de volgende vonnissen ge wezen: Inzake het door de N.V. Remaco's Filmbedrijf, gevestigd te Am sterdam, op 9 Juni 1936 aanhangig gemaakte geschil contra de Maatschappij tot Exploitatie van Onroerend Goed N.V. „Concor- dia", gevestigd te Bussum, dat de vordering van eischeres (Rema- co), welke tot is teruggebracht, moet worden toegewezen en gedaagde („Concordia") mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag, als mede in de geschilkosten, bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat eischeres stelt, dat gedaagde haar nog verschuldigd is een bedrag aan filmhuur voor niet afgenomen films, behoorende tot een reeds geëxpireerd contract tusschen partijen, aangegaan op 18 September 1934, alsmede een bedrag aan filmhuur voor een op 20 December 1934 aan gedaagde geleverd bijprogramma; dat gedaagde hiertegenover aanvoert, dat eischeres haar bij het aangaan van het contract betere films in het vooruitzicht heeft ge steld, dan later zijn geleverd en er zich in het algemeen over be klaagt de door eischeres toegezegde medewerking bij het afwerken van het contract niet te hebben ondervonden, terwijl zij, 'voor wat de gevorderde filmhuur voor het bijprogramma betreft, stelt, dat eischeres haar dit programma ongevraagd heeft toegezonden en dat zij (gedaagde) dit programma dan ook niet heeft vertoond; dat eischeres ontkent, dat zij gedaagde toezeggingen zou hebben gedaan, welke niet zouden zijn nagekomen, terwijl zij juist integen deel gedaagde bij het afwerken van het contract tegemoet is ge komen; dat eischeres vervolgens afstand heeft gedaan van haar vordering tot een bedrag van voor het op 20 December 1934 aan gedaagde geleverd bijprogramma; dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek is gebleken, dat de teleurstelling van gedaagde ten aanzien van de door eischeres geleverde films voornamelijk gegrond is op de resultaten, welke zij bij de vertooning van de eerste film, die door eischeres geleverd is, heeft bereikt; dat echter de omstandigheid, dat de gecontracteerde films niet de resultaten hebben opgeleverd, welke gedaagde bij het aangaan van het contract had verwacht, geen enkelen grond oplevert om gedaagde van haar uit dit contract voortvloeiende verplichtingen te ontslaan; dat ook overigens niet aan de Commissie is gebleken, dat eische res in eenigerlei opzicht tegenover gedaagde te kort is geschoten; dat derhalve de vordering van eischeres, welke deze tot heeft teruggebracht, moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om het gevorderd bedrag aan eischeres te betalen, alsmede in de geschilkosten. Inzake het door de NV. Filma, gevestigd te Amsterdam, op 9 Juni 1936 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Vereenigd Industrieel Bezit No. 14, vroeger exploiteerende de Schouwburg Bioscoop te Zutfen: dat de vordering van eischeres (Filma) moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om het gevorderd bedrag tegen kwijting aan eischeres te betalen, alsmede in de geschil kosten, bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt; dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overgeleg de bescheiden wordt gestaafd; dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar zitting van Woensdag 2 September 1936 de navolgende uitspra ken gedaan: Inzake het door de firma M. Bonnist Zonen, gevestigd te Am sterdam op 9 Juni 1936 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Nederlandsche Theater Exploitatie Maatschappij, gevestigd te Lei den, exploiteerende het Luxor Theater aldaar, dat de vordering van eischeres (Bonnist) moet worden toegewezen en gedaagde (Luxor) moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten, be dragende 20.zulks op grond van de overweging: dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commissie heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt; dat bovendien die vordering door de aan de Commissie over gelegde bescheiden wordt gestaafd; dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar zit ting van Woensdag 16 September 1936 de navolgende vonnissen gewezen: Inzake het door de firma F. H. Janssen en J. J. Dekker, gevestigd te Delft en exploiteerende de Delfia en Roxy Theaters aldaar, op 6 Juni 1936 aanhangig gemaakt geschil contra de firma Calff Meischke, Drukkers- en Uitgeversbedrijf, gevestigd te Amsterdam, dat aan eischeres haar vordering ten aanzien van de niet-verschul- digdheid van een bedrag van moet worden ontzegd. De Commissie verklaart tevens, dat de op of omstreeks 27 Augus tus 1931 tusschen partijen gesloten overeenkomst inzake de vertoo ning van reclame-projectieplaatjes als geëxpireerd moet worden be schouwd, ook voor wat betreft het Roxy Theater te Delft. De Commissie veroordeelt eischeres in de kosten van het geschil, bedragende 20. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging: dat eischeres stelt, dat zij bij uitspraak der Commissie van Ge schillen (Derde Kamer), gewezen op 4 Februari 1935, veroordeeld is om aan gedaagde een schadevergoeding te betalen van alsmede de geschilkosten a ƒ20.dat zij op 22 Februari 1935 met gedaagde is overeengekomen, dat deze afstand zou doen van deze schadevergoeding, waartegenover gedaagde het recht verkreeg 5 a 10 projëctieplaatjes, welke volgens overeenkomst tusschen partijen in het Delfia Theater van eischeres werden vertoond, door middel van gramofoonplaten van gesproken teksten te voorzien, voor welke tegenprestatie gedaagde bovendien een vergoeding van f 100.per jaar zou betalen; dat de vertooning dezer „sprekende" reclame plaatjes gedurende anderhalf jaar door eischeres is uitgevoerd en de daarvoor verschuldigde extra vergoeding ook door gedaagde is betaald; dat echter, nu de expiratiedatum der tusschen partijen be staande reclamepachtovereenkomst nadert en de tijd voor het afslui ten eener nieuwe overeenkomst is aangebroken, gedaagde niettemin betaling vordert van de schadevergoeding, waarvan zij op 22 Febru ari 1935 afstand heeft gedaan; dat eischeres derhalve der Commissie verzocht heeft te verklaren, dat gedaagde uit hoofde van de uit spraak der Commissie van Geschillen dato 4 Februari 1935 niets meer van eischeres heeft te vorderen; dat eischeres verder stelt, dat gedaagde blijkbaar vasthoudt aan de uitvoering der op of omstreeks 27 Augustus 1931 tusschen par tijen gesloten reclamepachtovereenkomst voor wat betreft het Roxy Theater te Delft, ondanks het feit, dat deze overeenkomst op 31 Augustus 1936 is geëindigd, weshalve zij der Commissie ver zocht heeft te verklaren, dat deze overeenkomst ook voor wat het Roxy Theater te Delft betreft, geëxpireerd is; dat gedaagde, erkennende, dat zij op 22 Februari 1935 met eische res is overeengekomen, dat zij voor de vertooning van eenige „spre kende" projectieplaatjes een vergoeding van per jaar zou betalen, ontkent, dat zij daarbij tevens afstand zou hebben gedaan van de haar door de Commissie van Geschillen op 4 Februari 1935 toegewezen schadevergoeding; dat zij zich slechts bereid heeft ver klaard van deze schadevergoeding afstand te doen, indien de uit voering door eischeres der loopende reclamepachtovereenkomst tot haar tevredenheid zou plaats hebben en tusschen partijen tevens overeenstemming zou worden bereikt over een redelijke basis voor een nieuwe overeenkomst, welke na het expireeren van het loopende contract tusschen partijen zou worden aangegaan, maar dat eischeres nadrukkelijk geweigerd heeft zich, hoe dan ook, inzake het aangaan van een nieuwe overeenkomst ten opzichte van gedaagde tot iets te verbinden; dat gedaagde zich op het standpunt stelt, dat eischeres alsnog aan de uitspraak der Commissie van Geschillen d.d. 4 Febru ari 1935 heeft te voldoen; dat eischeres er niet in geslaagd is haar stelling, als zou gedaagde afstand hebben gedaan van de haar toegewezen schadevergoeding, met bewijzen te staven, daar uit haar brief d.d. 22 Februari 1935, gericht tot gedaagde waarop eischeres zich beroept en waarin slechts verklaard wordt, dat tengevolge van het door de Commissie van Geschillen gewezen vonnis en het daarop tusschen partijen plaats gehad hebbend onderhoud de vertooning der projectieplaten weer op de oude wijze zal geschieden en dat hiermede alle tusschen partijen bestaande geschillen zijn opgelost van zulk een afstand doen niets blijkt, terwijl uit de verdere tusschen partijen gevoerde correspondentie slechts blijkt, dat partijen het op dit punt nimmer eens zijn geworden; da vaststaat, dat gedaagde tegen betaling van een bedrag van per jaar het recht heeft verkregen vijf projectieplaatjes, welke volgens overeenkomst door eischeres moesten worden ver toond, door middel van gramofoonplaten van „sprekende" teksten te voorzien, en dat het, in aanmerking nemende dat gedaagde voor de vertooning van veertig projectieplaatjes in het Delfia Theater een vergoeding per jaar betaalde, onverklaarbaar zou moe ten worden geacht, indien gedaagde bovendien nog eens afstand zou doen van de betaling van het haar ingevolge de uitspraak der Commissie van Geschillen d.d. 4 Februari 1935 toekomend bedrag; dat dan ook de vordering van eischeres ten aanzien van de van de Commissie gevraagde verklaring, als zou zij deze niet meer aan gedaagde verschuldigd zijn, ongegrond moet worden ge acht en deze vordering mitsdien aan eischeres moet worden ontzegd; dat voor wat betreft de uitvoering van de op of omstreeks 27 Augustus 1931 tusschen partijen gesloten reclamepachtovereen komst ten aanzien van het Roxy Theater te Delft, gedaagde haar standpunt baseert op hetgeen in artikel 4 dezer overeenkomst is bepaald, n.1.: „Mocht door onverhoopte omstandigheden het Roxy Theater voor een nader te bepalen tijd worden gesloten, dan wordt de termijn voor dit theater met denzelfden duur verlengd"; dat ge daagde verder stelt, dat dit theater haar door eischeres voor wat de projectie-reclame betreft nimmer is opgeleverd, maar dat zij, zoo dra het theater weer regelmatig door eischeres zou worden ge ëxploiteerd, het recht heeft op de in de overeenkomst aangegeven wijze projectie-plaatjes in dit theater te doen vertoonen, totdat de geheele tijdsduur, waarvoor de overeenkomst is aangegaan (vijf jaar) zal zijn verwerkt; dat vaststaat, dat eischeres gedurende den looptijd van de over eenkomst (27 Augustus 1931 tot 31 Augustus 1936) bijna onafge broken iedere week een voorstelling in het Roxy Theater te Delft heeft gegeven en dit theater dus niet gesloten was, zoodat het be-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Ledenbulletin en maandelijkse mededelingen | 1936 | | pagina 4