niques de la Cinématographie (Voorzitter M. Chollat); de „Chambre Syndicale Francaise de la Produc tion de film (Voorzitter M. Félix Gandéra); de „Chambre Syndicale Francaise des Distribu teurs de Films (Voorzitter M, Georges Loureau); en de „Union des Chambres Syndicales Fran- caises de Théatres Cinématographiques (Voorzit ter M. Raymond Lussiez). Als Voorzitter van de Confédération treedt op de heer M. Jules Demaria. De „Fédération des Chambres Syndicales de la Cinématographie Francaise", waarbij zijn aange sloten: de Chambre Syndicale des Producteurs Fran cais de Films"; de .Chambre Syndicale des Distributeurs Fran cais de Films"; en de „Chambre Syndicale Francaise des Direc teurs de Cinémas", deelt daarentegen mede, dat zij zich van de nieuwe groepeering afzijdig houdt. TOEPASSING ARTIKEL 17 DER STATUTEN UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN. 8 Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van Dinsdag 6 October 1936 besloten de straf van waarschuwing, als be doeld in artikel 17a der Statuten, op den heer G. Lewin, exploitant van het Roxy Theater te Leiden, toe te passen, zulks op grond van de overweging: dat de heer G. W. Ringeling, daartoe door het bestuur der Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders aangewezen en voorzien van een volmacht van het filmverhuurkantoor, hetwelk de in de betreffende week door den heer Lewin op percentage basis vertoonde film had geleverd, zich op 25 September 1936 bij den heer Lewin heeft vervoegd, ten einde overeen komstig het bepaalde in artikel 9 van de Algemeene Voor waarden van Verhuur en Huur van Films van den Neder- landschen Bioscoop-Bond de ontvangsten te controleeren; dat de heer Ringeling daarbij op onheusche wijze door den heer Lewin is bejegend en dat de heer Lewin geweigerd heeft den heer Ringeling de voor een behoorlijke controle vereischte medewerking te verleenen; dat de heer Lewin er zich weliswaar op beroept, dat hij, alvorens den heer Ringeling in de gelegenheid te stellen met de bewuste controle een aanvang te maken, nader wilde on derzoeken of genoemde heer daartoe bevoegd was, doch dat uit het door het Hoofdbestuur ingesteld onderzoek gebleken is, dat de heer Lewin, gelijk door hem is erkend, geweigerd heeft te voldoen aan het verzoek van den heer Ringeling om de afgescheurde contrölemerken te bewaren en genoemden heer toe te staan ter controle steekproeven in het theater te nemen; dat de heer Lewin dan ook in strijd gehandeld heeft met het bepaalde in artikel 9 der Bondsvoorwaarden, volgens het welk elke huurder van een film, waarvan de auteursprijs is bedongen als aandeel in de opbrengst, verplicht is alle op de opbrengst van elke voorstelling betrekking hebbende be scheiden aan den verhuurder van dé film zelf of aan een daartoe door den verhuurder gevolmachtigde over te leggen; dat het Hoofdbestuur, in aanmerking nemende, dat thans voor de eerste maal artikel 17 der Statuten op den heer Lewin moet worden toegepast, heeft willen volstaan met genoemden heer voor deze overtreding van het Bondsregle ment de straf van waarschuwing op te leggen, De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar zitting van Woensdag 2 September 1936 de navolgende uitspraken gedaan: Inzake het door de N.V. Meteor Film, gevestigd te Am sterdam op 26 Juni 1936 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Nederlandsche Theater Exploitatie Maatschappij, ge vestigd te Leiden, exploiteerende het Luxor Theater aldaar, dat de vordering van eischeres (Meteor Film) moet worden toegewezen en gedaagde (Luxor Theater) mitsdien moet wor den veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten, bedragende ƒ20.zulks op grond van de overweging: dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Com missie heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt; dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overgelegde bescheiden wordt gestaafd; dat derhalve de vordering moet worden toegewezen. Inzake het door de Tobis Filmdistributie NV., gevestigd te Amsterdam op 24 Augustus 1936 aanhangig gemaakt spoed- geschil contra den heer J. C. A. Diks, vroeger exploiteerende het Trianon Theater te Leiden, waarbij de Commissie ont bonden verklaart de drie overeenkomsten inzake den z.g. verhuur en huur van films tusschen partijen aangegaan resp. op of omstreeks 23 Augustus 1935 (12 films), 23 Augustus 1935 (de film „Rubber") en 4 Maart 1936 (5 films). De Commissie veroordeelt gedaagde (Diks) in de arbitra- gekosten, bedragende 20.De Commissie verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging: dat eischeres stelt, dat gedaagde, met wien zij drie over eenkomsten inzake den z.g. verhuur en huur van films heeft afgesloten, resp. op 23 Augustus 1935 (12 films), 23 Augus- aus 1935 (de film „Rubber") en 4 Maart 1936 (5 films) het Trianon Theater te Leiden niet meer exploiteert en derhalve niet in staat is de nog af te nemen films, die allen in het Trianon Theater volgens de overeenkomsten voornoemd moe ten worden vertoond, ter vertooning te brengen, op grond waarvan eischeres ontbinding van deze overeenkomsten vor dert, opdat zij over de vertooningsrechten der betreffende films voor Leiden weer vrijelijk kan beschikken; dat eischeres met het oog op het spoedeischend karakter van het geschil der Commissie tevens verzocht heeft haar beslissing uitvoer baar bij voorraad te verklaren; dat de heer Mr. W. Hugenholtz als gemachtigde van ge daagde aan de Commissie verklaard heeft, dat gedaagde voor zoover hij voor genoemde overeenkomsten aansprakelijk kan worden geacht, hetgeen z.i. niet het geval is, geen bezwaar heeft tegen de door eischeres gevorderde ontbinding der over eenkomsten; dat eischeres zich op het standpunt heeft gesteld, dat zij deze overeenkomsten is aangegaan met gedaagde persoonlijk, die tot dusver als exploitant van het Trianon Theater te Lei den in het ledenregister van den Nederlandschen Bioscoop- Bond stond ingeschreven, zoodat gedaagde voor deze over eenkomsten aansprakelijk moet worden geacht en, nu gedaag de het Trianon Theater te Leiden niet meer exploiteert, ook niet in staat is deze overeenkomsten uit te voeren; dat de Commissie zich met de gronden, waarop de vorde ring van eischeres gebaseerd is, geheel kan vereenigen; dat dan ook de op of omstreeks tusschen partijen resp. op 23 Augustus 1935, 23 Augustus 1935 en 4 Maart 1936 geslo ten overeenkomsten inzake den z.g. verhuur en huur van resp. 12 films, de film „Rubber" en 5 films ontbonden moeten wor den verklaard, met veroordeeling van gedaagde in de kosten der arbitrage. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar zitting van Woensdag 16 September 1936 de navolgende uit spraken gedaan: Inzake het door de firma Victoria Film, gevestigd te Am sterdam, op 13 Augustus 1936 aanhangig gemaakt geschil

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1936 | | pagina 10