seerd op de haar door den heer Bruyn gecedeerde vor deringen op de N.V. Cinema Royal te Amsterdam); Il voor het inlossingsbedrag van de op 15 Januari en 15 Fe bruari 1936 vervallen wissels ƒ4481.20; c. de rente ad 5 's jaars over de beide bedragen van ƒ4182.78 en ƒ4481.20 en wel over ƒ4182.78 sedert 7 November 1935 en over ƒ4481.20 sedert 20 Januari 1936 tot aan den dag der voldoening; d. voor schadevergoeding 10% over de beide bedragen van ƒ4182.78 en ƒ4481.20, dat is dus ƒ866.40; e. voor contractueele schadevergoeding terzake van de Pré- jean-film ƒ4768.85; f. de rente ad 5 's jaars over deze 4768.85 sedert 28 Fe bruari tot aan den dag der voldoening; g. voor telegram-, telefoon-, reis- en verblijfkosten naar Ber lijn en Weenen, alsook voor advocatenkosten 1000. in totaal, vermeerderd met de rente ad 5 's jaars van 7 November 1935 af tot aan den dag der voldoening; h. voor schadevergoeding ad 10 over 1000.is 100. De Raad ontzegt aan partij-Lumina, die tegen-beroep heeft aanhangig gemaakt, haar vordering ad 12000.voor winst derving door de niet-levering der Smidt-film en verstaat, dat van de arbitrage-kosten in beide instanties, bedragende 390.r>/<; deel, d.i. 325.van partij-Samek en 1le deel, d.i. 65.van partij-Lumina ten laste komen. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging: dat tusschen partijen vaststaat, hetgeen blijkt zoowel uit de tusschen partijen gesloten z.g. „Préjean"- en „Schmidt"- contracten, dd. 12 Juli 1935, als uit de tusschen partijen op 7 November 1935 tot stand gekomen overeenkomst, dat de uit die contracten en overeenkomst voortvloeiende geschillen aan de arbitrage van den Nederlandschen Bioscoop-Bond onderworpen zijn; dat ingevolge het bepaalde in art. 1 van het Arbitrage- Reglement van den Bond met uitsluiting van den Burgerlijken Rechter aan de Bondsarbitrage onderworpen zjn alle geschil len, waaromtrent door het daarbij betrokken lid met de andere partij is overeengekomen, dat zij ter beslechting zullen worden onderworpen aan de Bondsarbitrage: dat partij-Lumina, die lid is van den Nederlandschen Bio scoop-Bond, haar geschil aanhangig heeft gemaakt bij de „Commissie van Geschillen' van den Nederlandschen Bio scoop-Bond, welker beslissingen aan hooger beroep bij den Raad van Beroep van den Bond zijn onderworpen; dat dus de „Raad van Beroep" volgens de Statuten en het Arbitrage-Reglement van den Bond bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen en daarin in hooger beroep uit spraak te doen; dat partij-Bruyn-Samek volgens het in voormeld Arbitrage- Reglement bepaalde tijdig in hooger beroep is gekomen en ook partij-Lumina in overeenstemming met het bepaalde in art. 8 (laatste alinea) van dit Realement tegen-beroep heeft aanhangig gemaakt: dat de grieven van partij-Bruyn-Samek tegen het vonnis van de Commissie van Geschillen in hoofdzaak hierop neer komen, dat de Commissie zich op het standpunt stelt, dat partij-Bruyn-Samek de wissels heeft gebruikt op een wijze, strijdig met de oorspronkelijke overeenkomst en dat het con tract van 7 November 1935 rechtens bestaat zonder partij- Bruyn-Samek in de gelegenheid te stellen door getuigen te bewijzen, dat reeds voor November 1935 een andere over eenkomst tot stand kwam, terwijl volgens de Commissie van Geschillen alle overige overeenkomsten van nul en geener waarde zijn; dat de Commissie van Geschillen het bewijs van de juistheid der bewering van partij-Lumina, dat partij-Bruyn- Samek het provenu der wissels had gebruikt voor andere doeleinden dan de Schmidt-film, ziet in de erkenning van partij-Bruyn-Samek. dat zij de wissels heeft beleend om daardoor de beschikking te krijgen over gelden, die voor de voorbereiding van de Schmidt-film waren bestemd, doch voor de productie van de film „Singende Jugend" werden aan gewend, alsook in het feit, dat op het tijdstip van de behan deling van het geschil nog niet met de Schmidt-film zou zijn begonnen, terwijl volgens partij-Bruyn-Samek vaststaat, dat vele kosten moeten worden gemaakt alvorens met de defi nitieve opnamen een begin kan worden gemaakt en het terug betalen van voor de Schmidt-film uit een andere kas geschoten gelden wel degelijk een gebruiken van geld voor de Schmidt-film is en dus niet in strijd kan worden geacht met het contract; dat Lumina-Film met dit contract wel in strijd handelde door de wissels terug te koopen, welke slechts voor een gedeelte hunner waarde waren beleend, omdat partij-Lumina daartoe eerst gerechtigd zou zijn geweest, in dien op 31 December 1935 met de Schmidt-film nog geen begin zou zijn gemaakt, waardoor partij-Lumina derhalve gelden aan partij-Bruyn-Samek onttrok, over welke partij- Bruyn-Samek volgens contract moest kunnen beschikken; dat op 11 October 1935 een contract is gemaakt, waarbij partij- Lumina zich heeft verplicht aan partij-Bruyn-Samek 4000. te leenen uiterlijk op 18 October 1935, waardoor het contract van 12 Juli 1935 gewijzigd is en welk contract van 11 Octo ber 1935 Lumina eveneens eenzijdig heeft verbroken; dat op al deze gronden de vorderingen van partij-Lumina afge wezen hadden moeten worden en dat subsidiair zeker moeten worden afgewezen de bedragen voor dubbelen rechtsbijstand, reiskosten naar Berlijn, 9]^ en 10 over 8664.en wat meer is gevorderd voor de Préjean-film dan 3000.met veroordeeling van partij-Lumina in alle kosten; dat de grief van partij-Lumina tegen het vonnis van de Commissie van Geschillen is, dat haar vordering voor winst derving wegens niet-levering van de Schmidt-film is verwor pen op grond van een clausule in het contract dd. 12 Juli 1935, luidende: „sollte der Film spater gemacht werden, so haben die Verkaufer Lumina zu berichten und tritt der Ver- trag auf Wunsch der Lumina dann wieder in Kraft welke afwijziging naar haar meening ten onrechte is geschied, om dat de overeenkomst dd. 7 November 1,535 zoodanig moet worden verstaan, dat de verhouding van partijen met betrek king tot het contract dd. 12 Juli 1935 betreffende de Schmidt- film bij het contract dd. 7 November 1935 „endgültig" ge regeld wordt, en wel in dien zin, dat partijen na de over eenkomst dd. 7 November 1935 inzake de Schmidt-film alleen nog maar aanspraken tegen elkander kunnen doen gelden uit hoofde van dié overeenkomst en niet uit hoofde van de overeenkomst dd. 12 Juli 1935, tengevolge waarvan partij- Lumina dan ook geen ontbinding heeft gevraagd van de over eenkomst dd. 12 Juli 1935 betreffende de Schmidt-film, maar alleen vergoeding van de schade, die zij geleden heeft en lijden zal door de niet-levering van de Schmidt-film en dooi de wan-prestatie van partij-Bruyn-Samek, zooals in groote trekken is aangegeven in de overeenkomst dd. 7 November 1935, onder welke omstandigheden de Commissie van Ge schillen dus volgens partij-Lumina geen rekening had mogen houden met den door haar bij de mondelinge behandeling uitgedrukten wensch, om haar recht op levering van de Schmidt-film te reserveeren op grond van de reeds aange haalde clausule, wijl partij-Lumina op die clausule immers geen beroep meer kon doen en zij dus geen enkel recht meer had op levering van de Schmidt-film, dat zij nog kon reser veeren, zoodat partij-Lumina ten allen overvloede afstand doet van alle rechten op levering van de Schmidt-film, die zij nog uit welken hoofde ook, zou kunnen doen gelden en den Raad van Beroep verzoekt het vonnis van de Commissie van Geschillen dd. 15 Juni 1936 te vernietigen, voorzoover daarbij partij-Lumina's vordering ad 12000.voor winst derving is ontzegd en opnieuw rechtdoende partij-Bruyn- Samek te veroordeelen om tegen kwijting deze 12000.of zooveel minder als de Raad van Beroep in goede justitie zal meenen te behooren aan partij-Lumina te betalen, met veroordeeling van partij-Bruyn-Samek in de kosten van het tegen-beroep; dat de grief van partij-Bruyn-Samek, als zou uit de in de beslissing van de „Commissie van Geschillenweergegeven motiveering niet blijken, op welke rechtsgronden de Commis sie tot haar oordeel is gebracht, niet gerechtvaardigd geacht kan worden, wijl de Commissie omstandig in de overwegin gen, welke tot haar vonnis hebben geleid, heeft laten uit komen, dat partij-Bruyn-Samek de wissels gebruikt heeft strijdig met het Schmidt-contract en dat in de overeenkomst

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1936 | | pagina 9