Bond en ons blad, waarbij wij als onze meening te kennen gaven, dat onze publicistische vrijheid in het gedrang werd gebracht. Na een plaats gehad hebbend onderhoud tus- schen eenige Hoofdbestuursleden van den Ned. Bioscoop-Bond, met Directie en hoofdredactie van ons blad kwamen wij tot de overtuiging, dat door een samenloop van omstandigheden een mis verstand was ontstaan, dat de goede verstand houding tusschen beide genoemde groepen dreig den te verstoren. Op een ingezonden stuk van het hoofd eener school, dat wij in ons blad hebben opgenomen, werd een repliek gezonden door de Utrechtsche Bioscoop-directies, welke repliek wij niet hebben geplaatst omdat wij de hierin ontwikkelde motie ven reeds herhaalde malen hadden verdedigd. Een en ander had tot gevolg, dat de Bioscoop- Directies in Utrecht van meening waren, dat wij onwillig waren de ons gezonden repliek op te nemen, waarop zij ons hun ontstemming toonden door niet meer in ons blad te adverteeren. Zooals alle conflicten was ook dit ontstaan uit een reeks misverstanden, waarbij wij nu echter volgaarne verklaren, dat niets minder in onze bedoeling heeft gelegen, dan den indruk te wek ken, dat wij het bioscoopbedrijf in het algemeen niet gunstig gezind zouden zijn, een indruk die geheel met de werkelijkheid strijdt. Het verheugt ons de overtuiging te hebben ge kregen, dat, zoo er al een misverstand mocht heb ben bestaan, dit na het vriendschappelijke onder houd thans in de beste harmonie werd geregeld." Deze publicatie bevestigt onze mededeelingen en laat verder aan duidelijkheid niets te wenschen over. Wij zijn nieuwsgierig of al de bladen, die voor melde kwestie wederom aangegrepen hebben om zonder eenige aanleiding allerlei leelijke dingen te vertellen van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, nu ook zoo flink zullen zijn om de juiste toedracht van het Utrechtsche geval aan hun misleide lezers uiteen te zetten en de ruiterlijke verklaring van het Utrechtsch Nieuwsblad te publiceeren. AANVRAGE LIDMAATSCHAP Voor het lidmaatschap van den Bond heeft zich aangemeld Mevr. de Wed. A. Smit-Bakker, wo nende Haarlemmerstraat te Leiden, die heeft over genomen de reizende bioscoop Vrieton, tot dusver geëxploiteerd door den heer H. de Vries te Amersfoort. Eventueele bezwaren tegen toelating moeten vóór 12 Februari a.s. bij het Hoofdbestuur worden ingediend. TOEPASSING ART. 17 DER STATUTEN Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van Dinsdag, 19 Januari 1937 besloten aan den heer G. Lewin, exploitant van het Roxy Theater te Leiden, op grond van artikel 17 der Statuten de straf van boete tot een bedrag van 500.op te leggen, zulks op grond van de overweging: UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN dat de heer Lewin van de N.V. F.I.M-Film te Amsterdam ter vertooning in de week van 18 tot en met 24 December 1936 gehuurd heeft de films „Le Grand Jeu", „Zouzou" en „The Land of the Shamrock" en dat hij deze films gedurende die week ter vertooning heeft afgestaan aan den heer C. H. Groenewegen, exploitant van het Casino Theater te Leiden, te wiens opzichte door de Filmhuurschuld-Commissie de boycot was uitgevaardigd; dat de heer Lewin daardoor niet alleen in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de laatste alinea van artikel 2 der Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films, houdende het verbod aan eiken huurder van een film om een door hem gehuurde film aan wie(n) ook ten (onder)- verhuur of ten gebruike af te staan, maar tevens door deze overtreding buiten effect heeft gesteld de door de Filmhuur schuld-Commissie ten opzichte van voornoemden heer Groe newegen uitgevaardigde straf van boycot; dat de heer Lewin zich slechts erop beroept, dat hij voor melde films aan den heer Groenewegen heeft afgestaan niet om daarmede voordeelen te bereiken, maar uitsluitend om deze te helpen en dat het hem niet bekend was, dat van Bondswege een boycot ten opzichte van den heer Groene wegen was uitgevaardigd; dat de heer Lewin echter erkend heeft, dat hij de meer gemelde films uitsluitend ter vertooning in zijn eigen theater heeft gehuurd en dat het hem dus niet geoorloofd was deze films in een ander theater te laten vertoonen; dat de heer Lewin zich bovendien ervan bewust moet zijn geweest, dat er toch wel een zeer bijzondere reden voor den heer Groenewegen moest bestaan, om aan den heer Lewin om films te vragen in plaats van zich tot een filmverhuur kantoor te wenden; dat uit het vorenstaande volgt, dat de heer Lewin wel bewust in strijd heeft gehandeld met het verbod van onder verhuur van films, vervat in artikel 2 der Bondsvoorwaarden, om daarmede een boycotbesluit der Filmhuurschuld-Comissie buiten effect te stellen; dat dan ook artikel 17 der Statuten op den heer Lewin. moet worden toegepast, waarbij het Hoofdbestuur, in aan merking nemende het ernstig karakter van het strafbaar feit, waaraan de heer Lewin zich heeft schuldig gemaakt, de straf heeft bepaald op een boete van 500. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar zitting van Woensdag, 20 Januari 1937, de navolgende uitspraak gedaan: Inzake het door de N.V. Filmfabriek Polygoon, gevestigd te Haarlem op 27 November 1936 aanhangig gemaakt geschil contra den heer Jos. Herberichs, exploitant van het Hollandia Theater te Kerkrade, dat de vordering van eischeres (Poly goon) moet worden toegewezen en gedaagde (Herberichs) mitsdien moet worden veroordeeld om het gevorderd bedrag a aan eischeres te betalen (hetgeen inmiddels is ge- .schied), alsmede in de geschilkosten, bedragende ƒ20.zulks op grond van de overweging: dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commis sie heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt; dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overgelegde bescheiden wordt gestaafd; dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 8