UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN treffende boeken werden medegedeeld; dat de firma Serlie bovendien aan den accountant heeft verklaard, dat zij de film niet vertoond heeft in haar middag voorstellingen van 16, 17 en 20 Januari, terwijl bij con trole gebleken is, dat de film ook in deze matineevoorstellin gen is vertoond; dat de firma Serlie erkent te hebben verzuimd de controle- strooken der toegangsbewijzen te bewaren en er zich op be roept, dat het rechtstreeks inwinnen van inlichtingen dooi den accountant bij de administratie der vermakelijkheidsbe- lasting in een provincieplaats als Enschedé naar buiten een verkeerden indruk wekt, weshalve zij bezwaar had de daar toe benoodigde machtiging aan den accountant te verleenen; dat de firma Serlie toegeeft de eerder genoemde film ook in haar matineevoorstellingen van 16, 17 en 20 Januari te hebben vertoond, doch aannemelijk heeft weten te maken, dat zij wat deze voorstellingen betreft onopzettelijk een on juiste mededeeling aan den accountant heeft gedaan; dat het vorenstaande echter niet wegneemt, dat de firma Serlie aan den met de controle van de opbrengst der film belasten accountant niet die medewerking heeft verleend, als waartoe elke huurder van een op percentagebasis verhuurde film verplicht is; dat de firma Serlie bovendien in gebreke is gebleven de controlestrooken der toegangsbewijzen te bewaren, als waar toe zij ingevolge het bepaalde in de vierde alinea der Alge- meene^ Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films van den Nederlandschen Bioscoop-Bond verplicht is, in welk ar tikel immers is bepaald, dat de huurder bij controle verplicht is alle op de opbrengst van elke voorstelling betrekking heb bende bescheiden over te leggen; dat uit het vorenstaande volgt, dat de firma Serlie in strijd heeft gehandeld met art. 9 der Bondsvoorwaarden; dat het Hoofdbestuur bij de toepassing van art. 17 der Statuten in aanmerking heeft genomen, dat dit artikel thans voor de eerste maal op de firma Serlie moet worden toege past en derhalve heeft willen volstaan met de straf van waarschuwing in het vertrouwen, dat de firma Serlie in den vervolge bij de controle der opbrengst van op percentagebasis gehuurde films alle vereischte medewerking aan den gevol machtigde van het betreffend filmverhuurkantoor en/of der Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders zal verleenen. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar zitting van Woensdag, 23 December 1936 de navolgen de uitspraken gedaan: Inzake het door de NV. Netherlands Fox-Film Corpora tion, gevestigd te Amsterdam op 26 October 1936 aanhangig gemaakt geschil contra den heer J. Godefroa, vroeger exploi- teerende het Ooster Theater te Amsterdam, waarbij de Com missie verklaart, dat op of omstreeks 22 Augustus 1936 tus- schen partijen een overeenkomst is tot stand gekomen, in zake den z.g. verhuur en huur van 52 wekelijksche Fox Mo- vietone Nieuwsuitgaven, in zesde vertooning Nederland voor den prijs van per Fox Movietone Nieuws per week, met de bepaling, dat deze overeenkomst geacht moet worden te expireeren op 31 December 1937. De Commissie veroordeelt gedaagde (Godefroa) in de kosten van het geschil, bedragende 20. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging: dat eischeres stelt, dat zij op of omstreeks 22 Augustus 1936 met gedaagde een mondelinge overeenkomst is aan gegaan inzake den z.g. verhuur en huur van 52 wekelijksche Fox Movietone Nieuwsuitgaven, in zesde vertooning Neder land, voor den prijs van per week; dat de levering van het eerste journaal aanvankelijk in October 1936 zou plaats vinden, doch dat de uitvoering van de overeenkomst werd opgeschoven tot begin November, zulks in verband met het feit, dat gedaagde van een ander filmverhuurkan toor nog eenige journaals moest afnemen; dat echter gedaag de in gebreke is gebleven aan eischeres op te geven den definitieven aanvangsdatum van het contract, hetgeen door eischeres wordt toegeschreven aan het feit, dat gedaagde het Ooster Theater te Amsterdam niet meer exploiteert; dat eischeres op vorenvermelde gronden der Commissie verzocht heeft gedaagde te verplichten tot nakoming der overeen komst; dat gedaagde, die niet ontkent, dat hij op of omstreeks 22 Augustus 1936 een mondelinge overeenkomst met eischeres is aangegaan, zich in hoofdzaak er op beroept, dat eischeres hem in de veronderstelling heeft gebracht, dat zij op de overeenkomst geen prijs meer stelde, zulks in verband met het opschuiven van den aanvangsdatum en dat hij derhalve aan de nieuwe exploitanten van het Ooster Theater de z.g. over eenkomst met eischeres ook niet heeft overgedragen, waarbij gedaagde zich bovendien op het standpunt stelt, dat eische res hem nimmer, zij het ook slechts een voorloopig contract, ter teekening heeft voorgelegd; dat vaststaat, dat op of omstreeks 22 Augustus 1936 tus- schen partijen overeenstemming was bereikt over den' z.g. verhuur en huur van 52 Fox-journaals, gelijk ook door ge daagde is erkend, en dat slechts nog moest worden vast gesteld de aanvangsdatum (en daarmede tevens de eind datum) van de overeenkomst; dat de vaststelling van dezen datum aanvankelijk niet kon geschieden, doordat het gedaag de niet bekend was, hoeveel journaals hij nog van een ander filmverhuurkantoor moest afnemen, maar dat aangenomen moet worden, dat deze journaals thans zijn afgenomen; dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek niet is gebleken, dat eischeres van haar aanspraken op de over eenkomst, die op of omstreeks 22 Augustus 1936 tusschen partijen geacht moet worden te zijn tot stand gekomen, af stand heeft gedaan; dat mitsdien als einddatum der overeenkomst behoort te worden bepaald 31 December 1937; dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten. Inzake het door de firma Splendid Film, firmanten de hee- ren M. en A. Friedmann, gevestigd te 's-Gravenhage op 2 November 1936 aanhangig gemaakt geschil contra den heer E. J. Weier, exploitant van de Excelsior Film Onderneming, gevestigd te Rotterdam, dat de vordering van eischeres (Splendid) gedeeltelijk en wel tot een bedrag van moet worden toegewezen en gedaagde (Weier) mitsdien moet worden veroordeeld om het toegewezen bedrag a tegen kwijting aan eischeres te betalen, alsmede in de ge schilkosten, bedragende 20.zulks op grond van de over weging: dat eischeres stelt, dat zij bij contract, gedateerd 17 Juni 1936, met gedaagde een overeenkomst is aangegaan inzake den z.g. verhuur en huur van de film .Bedreigde Levens", welke door gedaagde in het gebouw ,,De Doelen" te Rot terdam gedurende een week of langer vóór 31 October 1936 zou worden vertoond, waarbij als auteursprijs een zeker per centage van de recettes was overeengekomen; dat gedaagde ondanks herhaalde aanmaning in gebreke is gebleven deze film te vertoonen, op grond waarvan eischeres aan filmhuur vordert een bedrag van of zooveel minder als de Commissie billijk acht; dat gedaagde zich er op beroept, dat hij wel bereid was de film „Bedreigde Levens" te vertoonen en dat hij ook verschillende malen aan eischeres opgave heeft gedaan van de dagen, waarop de vertooning van genoemde film in het gebouw ,,De Doelen" te Rotterdam zou kunnen geschieden, maar dat eischeres er op stond, dat de film gedurende zeven achtereenvolgende dagen zou worden vertoond, aan welk verlangen gedaagde, die in het gebouw ,,De Doelen" met zijn reizende bioscoop af en toe voorstellingen geeft en dus voor de bepaling van de dagen, waarop deze voorstellingen plaats zullen vinden, afhankelijk is van de directie van dat gebouw, niet kon voldoen; dat eischeres hiertegenover stelt, dat in het contract is bepaald, dat de film gedurende een week of langer in „De Doelen" zal worden vertoond en dat onder „een week" slechts verstaan kan worden zeven achtereenvolgende dagen; dat de Commissie, hoewel eenerzijds van oordeel zijnde, dat de door gedaagde opgegeven dagen voor de vertooning der betreffende film zeer zeker in aanmerking kwamen, te meer, waar er zich onder deze dagen 3 Zondagen en 3 Zaterdagen bevonden, die uiteraard voor de vertooning van

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 8