een film zeer geschikt zijn, anderzijds het verlangen van
eischeres. dat de film gedurende een aaneengesloten periode
van 7 dagen zon worden vertoond, welk verlangen gegrond
is op de desbetreffende bepaling in het tusschen partijen
bestaand contract, moet billijken, daar het standpunt van
eischeres begrijpelijk moet worden geacht, n.1. dat het aan
de exploitatie van haar film niet ten goede zou komen, in
dien deze film op eenige willekeurige dagen met groote tus-
schenpozen in het gebouw „De Doelen" zou worden ver
toond;
dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde in gebreke
is gebleven haar contractueele verplichting na te komen om
de film „Bedreigde Levens" vóór 31 October 1936 geduren
de een week of langer in het gebouw „De Doelen" te Rotter
dam te vertoonen en dat de vordering van eischeres gegrond
moet worden geacht;
dat wat betreft de bepaling van het bedrag der door eische
res gederfde filmhuur, de Commissie, in aanmerking nemende
de ontvangstcapaciteit van het gebouw „De Doelen" en de
bijzondere wijze, waarop volgens het contract de berekening
der filmhuur moet geschieden, deze filmhuur heeft geraamd
op
dat de vordering van eischeres dan ook tot een bedrag
van moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien
moet worden veroordeeld om het toegewezen bedrag tegen
kwijting aan eischeres te betalen, alsmede in de geschilkosten.
Inzake het door de N.V. Netherlands Fox Film Corpora
tion, gevestigd te Amsterdam op 13 Augustus 1936 aanhangig
gemaakt geschil contra den heer W. A. C. M. van Dijk te
Tilburg, dat de vordering, welke eischeres (Fox) tot
heeft teruggebracht, moet worden toegewezen en gedaagde
(Van Dijk) mitsdien moet worden veroordeeld om tegen
kwijting aan eischeres te betalen het toegewezen bedrag a
alsmede in de geschilkosten, bedragende ƒ20.dus
in totaal zulks op grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commis
sie heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de
Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake het door de N.V. Handelmaatschappij Transfor
matie F.I.M.-Film, gevestigd te Amsterdam op 15 December
1936 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Theater
Maatschappij „Het Oosten", exploiteerende het Ooster-Thea-
ter te Rotterdam, dat de vordering van eischeres (F.I.M.)
moet worden toegewezen en gedaagde (Ooster) mitsdien
moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te
betalen het gevorderd bedrag a alsmede in de ge
schilkosten bedragende 20.zulks op grond van de over
weging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Com
missie heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de
Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake het door de N.V. Nova Film, gevestigd te Amster
dam, op 28 November 1936 aanhangig gemaakt geschil con
tra de N.V. Nederlandsche Theater Exploitatie Maatschappij,
exploiteerende het Luxor Theater te Leiden, dat de vorde
ring van eischeres (Nova) moet worden toegewezen en ge
daagde (Luxor) mitsdien moet worden veroordeeld om tegen
kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag a
alsmede in de geschilkosten, bedragende ƒ20.zulks
op grond van de overweging:
dat gedaagde erkend heeft het gevorderd bedrag verschul
digd te zijn;
dat de vordering bovendien wordt gestaafd door de aan de
Commissie overgelegde bescheiden;
dat mitsdien de vordering moet worden toegewezen.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in
haar zitting van Woensdag,-20 Januari 1937 de navolgende
uitspraken gedaan: Inzake het door de N.V. City Film,
gevestigd te 's-Gravenhage o<? 30 November 1936 aanhangig
gemaakt geschil contra de i\.V. Tubem i.o.. gevestigd te
Amsterdam, dat de vordering van eischeres (City Film) ten
deele moet worden toegewezen en gedaagde (Tuberü) moet
worden veroordeeld om aan eischeres te betalen een bedrag,
gelijk aan de kosten van de vervaardiging van nieuwe
copieën der zesde en zevende acten alleen (en dus niet van
de geheele film) van de film „Spionnage in de Oriënt" met
de daarbij behoorende kosten van expeditie, invoerrechten
en titelvervaardiging, alsmede in de kosten van het geschil,
bedragende ƒ20.zulks op grond van de overweging:
dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat zij op 19 September
1936 aan gedaagde ter inzage heeft gezonden een geheel
nieuwe copie van de film „Spionnage in de Oriënt", waarvan
zij op 15 October 1936 de zesde en zevende acten in ernstig
beschadigden toestand van gedaagde heeft terugontvangen;
dat eischeres, die de beschadiging onmiddellijk na ontvangst
der film bij het proefdraaien in de Cinema Odeon te 's-Gra
venhage heeft vastgesteld, zich op het standpunt stelt,
dat de film gedurende den tijd van 19 September tot 15
October, toen deze in het bezit van gedaagde was, moet zijn
beschadigd; dat eischeres bij het proefdraaien der film in
de Cinema Odeon heeft geconstateerd, dat op een tiental
plaatsen in de zevende acte is geknipt en gelascht, waardoor
hinderlijke hiaten en „verspringers" ontstonden; dat eischeres
de beschadiging toeschrijft aan de omstandigheden, dat de
film met een of ander vocht in aanraking is geweest en
öf door niet drogen en nat „opspoelen" óf door te heet
drogen en te vlug „opspoelen" is gaan kleven; dat het per
soneel van gedaagde dit later waarschijnlijk heeft bemerkt en
door het wegknippen van de meest beschadigde stukken de
beschadiging heeft trachten te camoufleeren; dat eischeres
derhalve gedaagde voor de beschadiging aansprakelijk heeft
gesteld en van gedaagde vordert een bedrag van
zijnde de aanschaffingskosten (inclusief invoerrechten en
titels) van een nieuwe copie der geheele film „Spionnage
in de Oriënt", daar het eischeres niet mogelijk was alleen
de zesde en zevende acten dezer film vernieuwd te krijgen;
dat gedaagde ontkent, dat de beschadiging van voormelde
film, welke zij slechts heeft „proefgedraaid" in haar show
room, daarbij zou hebben plaats gehad, waarbij zij zich
beroept op de deskundigheid en betrouwbaarheid van haar
operateur, die met het „proefdraaien" is belast; dat ge
daagde, wat de gevorderde schadevergoeding betreft, be
strijdt, dat de zesde en zevende acten niet afzonderlijk ver
nieuwd hadden kunnen worden, en eischeres bovendien ver
wijt, dat deze de nieuwe copie geheel van titels heeft laten
voorzien, terwijl h.i. zeer goed had kunnen worden volstaan
met het laten aanbrengen van titels in de nieuwe zesde en
zevende acten, die dan aan de overige (onbeschadigde) acten
der eerste copie hadden kunnen worden toegevoegd om de
film weer volledig te maken;
dat tusschen partijen vaststaat, dat de zesde en zevende
acten van meergemelde film beschadigd zijn;
dat de Commissie, in aanmerking nemende, dat de copie
van de film „Spionnage in de Oriënt" op 15 October 1936
des morgens tusschen half twaalf en twaalf uur ten kantore
van eischeres is bezorgd (gelijk o.m. blijkt uit den brief van
gedaagde d.d. 27 October 1936 aan eischeres), daarop naar
de Cinema Odeon is gebracht en vervolgens in dat theater
is proefgedraaid, waarbij de beschadiging, zoodra de zesde
acte werd vertoond, is geconstateerd, van oordeel is, dat de
beschadiging dezer film, gezien den aard der beschadiging
en de wijze, waarop getracht is de beschadiging te camou
fleeren, niet ten kantore van eischeres of in de Cinema Odeon
te 's-Gravenhage kan hebben plaatsgevonden;
dat uit het vorenstaande volgt, dat aangenomen moet wor
den, dat eischeres de film reeds in beschadigden toestand van
gedaagde op 15 October 1936 heeft ontvangen en dat, waar
vaststaat, dat eischeres op 19 September 1936 een geheel
nieuwe, onbeschadigde copie aan gedaagde heeft afgezonden,
eveneens als vaststaand moet worden aangenomen, dat de
beschadiging heeft plaats gevonden gedurende den tijd (van
19 September tot 15 October), dat gedaagde de copie in haar
bezit had;