10
UITSPRAKEN RAAD VAN BEROEP
duiding, als zou de prolongatieclausule niet van kracht zijn;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de vordering van
eischer gegrond moet worden geacht en derhalve de meer
genoemde pachtovereenkomst, welke is vastgelegd in het con
tract door eischer bij schrijven dd. 24 April 1936 aan ge
daagde opgezonden, nog tot 31 December 1937 van kracht is.
Inzake het door Tobis Filmdistributie N.V., gevestigd te
Amsterdam op 1 December 1936 aanhangig gemaakt geschil
contra de heeren Gebr. De Rijk, exploitanten van het Bio
scooptheater „Oud Thamen" te Uithoorn, dat de vordering
van eischeres (Tobis) moet worden toegewezen en gedaag
den (De Rijk) mitsdien moeten worden veroordeeld om aan
eischeres te betalen het gevorderd bedrag a alsmede
in de arbitragekosten, bedragende 20.met dien verstan
de, dat de betaling van dit bedrag zal geschieden in termij
nen.
Deze uitspraak is gegrond op de overweging, dat gedaag
den erkend hebben het gevorderd bedrag verschuldigd te
zijn en eischeres met de in de uitspraak omschreven beta
lingsregeling accoord is gegaan.
Inzake het door Tobis Filmdistributie N.V., gevestigd te
Amsterdam op 6 Januari 1937 contra den heer J. A. van
Unen, exploitant van het Luxor Theater te Roosendaal aan
hangig gemaakt geschil, dat de vordering van eischeres (To
bis) moet worden toegewezen en gedaagde (Van Unen)
mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan
eischeres te betalen het gevorderd bedrag a 25.als
mede in de geschilkosten, bedragende 20.dus in totaal
ƒ45.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagde erkend heeft het gevorderd bedrag verschul
digd te zijn;
dat bovendien de vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat mitsdien de vordering behoort te worden toegewezen.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van den
Nederlandschen Bioscoop-Bond heeft in haar zitting van
Woensdag 10 Februari 1937 o.m. de navolgende uitspraak ge
daan: Inzake het door D.L.S. Film Holland N.V., gevestigd
te Rotterdam op 31 December 1936 aanhangig gemaakt ge
schil contra den heer G. Lewin, exploitant van het Roxy
Theater te Leiden, dat aan eischeres (D.L.S.) haar vordering
moet worden ontzegd met hare veroordeeling in de geschil-
kosten, bedragende 20.zulks op grond van de over
weging:
dat eischeres stelt, dat zij op 16 September 1935 met ge
daagde (Lewin) een overeenkomst is aangegaan inzake den
z.g. verhuur en huur van 12 films naar keuze uit haar pro
ducties, genaamd „Zilverboek" en „Goudboek" voor den
prijs van per film; dat gedaagde tot dusver slechts
twee van de 12 films heeft afgenomen, hoewel het contract
op 31 December 1936 is geëxpireerd; dat eischeres derhalve
van gedaagde vordert betaling van fzijnde de filmhuur
der 10 nog niet afgenomen films;
dat gedaagde hiertegenover aanvoert, dat hij op of om
streeks 14 Januari 1936 met den vertegenwoordiger van
eischeres, den heer E. van Buren, een nieuw contract heeft
gesloten, waarbij hij echter bedongen heeft, zulks omdat
eischeres tot dusver ondanks herhaalde aanvrage de films
van het contract van 16 September 1935 niet aan gedaagde
leverde, dat vier inzetdata van de tot dat contract behoo-
rende films voor hem zouden worden vastgelegd, ter vol
doening aan welk verzoek de heer Van Buren voornoemd
hem als inzetdata voor de films „Bal in Savoy", „Les nuits
Moscovites" en „Eine Frau, die weiss was sie will", heeft
opgegeven resp. 17 April, 24 April, en 8 Mei 1936 met de
belofte alsnog een inzetdatum voor de film „Wolga in Vlam
men" aan gedaagde te zullen doen toekomen; dat gedaagde
op grond van de hem door den heer Van Buren voornoemd
gegeven databevestiging reclame heeft gemaakt voor de op
17 April te vertoonen film „Bal in Savoy"; dat hij echter
in den morgen van den 17en April de film noch het reclame-
materiaal had ontvangen en dat hij zich daarna telefonisch
met het kantoor van eischeres in verbinding heeft gesteld,
waarbij hij van één der employé's van eischeres ten ant
woord ontving, dat eischeres alle contracten met gedaagde
had geannuleerd en dat zij hem dan ook geen films meer
zou leveren; dat slechts op uitdrukkelijk verzoek van ge
daagde en omdat hij reeds reclame voor de film „Bal in
Savoy" had gemaakt, eischeres hem deze film op genoemden
datum alsnog heeft geleverd; dat echter eischeres de beide
andere films, zijnde „Les nuits Moscovites" en „Eine Frau,
die weiss was sie will", waarvoor als inzetdata resp. waren
vastgelegd 24 April en 8 Mei 1936, evenmin heeft geleverd,
waarbij gedaagde zich heeft neergelegd, in de overtuiging,
dat het contract van 16 September 1935 was geannuleerd;
dat eischeres hiertegenover aanvoert, dat het contract van
16 September 1935 nog steeds bestaat en nooit door haar
is geannuleerd, daar een telefonische mededeeling van één
harer employé's in dit opzicht niet als rechtsgeldig kan worden
beschouwd; dat naar de meening van eischeres gedaagde het
contract van 16 September 1935 verwart met een ander
contract, hetwelk eischeres inderdaad heeft geannuleerd;
dat vaststaat, dat een vertegenwoordiger van eischeres
op of omstreeks 14 Januari 1936 een schriftelijke databeves
tiging aan gedaagde heeft uitgereikt, waarvan als inzetdata
der films „Bal in Savoy", „Les nuits Moscovites" en „Eine
Frau, die weiss was sie will" resp. zijn opgegeven 17 en
24 April en 8 Mei 1936;
dat eveneens vaststaat, dat eischeres nimmer op deze data
bevestiging is teruggekomen, waaruit volgt, dat eischeres
verplicht was voornoemde films op de genoemde data aan
gedaagde te leveren;
dat eischeres niet ontkent, dat zij de film „Bal in Savoy"
op 17 April 1936 slechts aan gedaagde heeft geleverd, omdat
deze voor de film reeds reclame had gemaakt en ernstig
zou worden gedupeerd, indien hij deze film niet ter ver
tooning had kunnen brengen;
dat eischeres evenmin ontkend heeft, dat één van haar
employé's telefonisch op 17 April 1936 aan gedaagde heeft
medegedeeld, dat o.m. het contract van 16 September 1935
tusschen eischeres en gedaagde was geannuleerd;
dat eischeres, die niet voldaan heeft aan haar verplich
tingen om de films „Les nuits Moscovites" en „Eine Frau,
die weiss was sie will" resp. op 24 April en 8 Mei 1936
aan gedaagde te leveren, daarmede tevens het bewijs heeft
geleverd, dat zij inderdaad het contract van 16 September
1935 als geannuleerd wenschte te beschouwen;
dat gedaagde zich bij deze annuleering heeft neergelegd;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de overeenkomst, welke
bij contract dd. 16 September 1935 tusschen partijen is tot
stand gekomen inzake den z.g. verhuur en huur van 12 films
als ontbonden moet worden beschouwd.
De Raad van Beroep (Eerste Kamer) heeft in zijn zitting
van Woensdag 10 Februari 1937 inzake het door den heer
navolgende uitspraken gedaan: Inzake het door den heer
G. Hollemans, exploitant van het City Theater te Veendam,
het Scala Theater te Winschoten en het Luxor Theater te
Stadskanaal bij schrijven van 6 Februari 1937 aanhangig
gemaakt hooger beroep van het vonnis der Commissie van
Geschillen, gewezen op 3 Februari 1937 (en aan partijen op
3 Februari 1937 schriftelijk ter kennis gebracht) inzake een
geschil W. Quist, eigenaar van „Actief Film" te Groningen,
geïntimeerde (oorspronkelijk eischeres) contra voornoemden
heer Hollemans te Veendam, appellant (oorspronkelijk ge
daagde, dat het vonnis waarvan beroep moet worden be
vestigd, waarbij de Raad verklaart, dat de overeenkomst,
vervat in het contract, hetwelk door geïntimeerde (Quist) op
24 April 1936 aan appellant (Hollemans) ter onderteekening
is toegezonden, van kracht is tot 31 December 1937.
De Raad veroordeelt appellant in de kosten der arbitrage,
in beide instanties bedragende 60.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen:
dat appellant zich erop beroepen heeft, dat het in het
zakelijk verkeer tusschen hem en geïntimeerde usantieel was
geworden van jaar tot jaar bepaalde afspraken te maken met
betrekking tot de verpachting van de projectiereclame in zijn
theaters, welke afspraken door beide partijen steeds werden
nagekomen, zonder dat daartoe een contract was ondertee
kend, hetgeen volgens appellant wordt bewezen door ver-