BIOSCOOPSLUITING TE ZALTBOMMEL
De Raad der gemeente Zaltbommel heeft eeni-
gen tijd geleden op aandrang van Gedeputeerde
Staten de vermakelijkheidsbelasting van 10 tot
20% verhoogd. Jammer genoeg kreeg het Hoofd
bestuur hiervan eerst kennis, toen het besluit al
gevallen was. Het is nu eenmaal veel moeilijker
belastingverlaging te verkrijgen dan belastingver-
hooging tegen te gaan. Ware het Hoofdbestuur
tijdig op de hoogte geweest van het voornemen van
den Raad van Zaltbommel, dan zou het zeer wel
mogelijk zijn geweest aanneming van het voorstel
tot verhooging der vermakelijkheidsbelasting te
voorkomen.
Hoe het ook zij, de kleine bioscooponderneming,
welke te Zaltbommel door den heer L. Wille wordt
geëxploiteerd, kan niet in staat worden geacht deze
verdubbelde belasting op te brengen, en het Hoofd
bestuur heeft daarom in aansluiting op een request
van den heer L. Wille aan den gemeenteraad ver
zocht de belasting weer tot het vroegere percen
tage van 10 terug te brengen.
De heer Wille meende inmiddels genoodzaakt
te zijn, zijn entreeprijzen iets te verhoogen, ten
einde althans een deel van de verhoogde belasting
op het publiek te verhalen; zooals te verwachten
viel, echter met het resultaat, dat zijn recettes sterk
achteruit liepen. Het is nu eenmaal onmogelijk de
vermakelijkheidsbelasting op het publiek te ver
halen. Bij verhooging van de entreeprijzen heeft
er slechts een verschuiving naar goedkoopere ran
gen plaats.
Daar de heer Wille er geen kans toe ziet onder
den druk der verdubbelde vermakelijkheidsbelas
ting zijn bioscoop rendabel te maken, is genoemde
heer ertoe overgegaan zijn bioscop te sluiten. Hij
hoopt, dat eerlang de gemeenteraad van Zaltbom
mel hem door verlaging der vermakelijkheidsbe
lasting in de gelegenheid zal stellen zijn bioscoop
exploitatie weer met eenige kans op rendement ter
hand te nemen.
Het Hoofdbestuur, dat uiteraard met den heer
Wille kan medevoelen. welke slag hem door de
belastingverhooging is toegebracht, heeft zich op
verzoek van genoemden heer tot het college van
Burgemeester en Wethouders van Zaltbommel ge
wend, met het verzoek het daarheen te willen lei
den, dat zoo spoedig mogelijk de vermakelijkheids
belasting weer tot het vroegere percentage van
10 wordt teruggebracht.
BEDRIJFSAFDEELING FILMVERHUUR
DERS
In het vorig nummer van het Officieel Orgaan
is abusievelijk vermeld, dat de jaarlijksche leden
vergadering dezer Afdeeling besloot tot het invoe
ren van vier contributieklassen. De vergadering
besloot echter ook voor dit jaar de volgende con
tributie te heffen: eerste klasse 144.tweede
klasse 120.derde klasse 96.vierde klasse
72.—, vijfde klasse 48.—.
UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in
haar zitting van Woensdag 10 Februari 1937 o.m. de navol
gende uitspraak gedaan:
Inzake het door D.L.S. Film Holland N.V., gevestigd te
Rotterdam op 14 December 1936 aanhangig gemaakt geschil
contra den heer P. Wester, exploitant' van de Harmonie
Bioscoop te Roermond, dat aan eischeres (D.L.S.) haar vor
dering moet worden ontzegd met hare veroordeeling in de
kosten van het geschil, bedragende 20 zulks op grond
van de overweging:
dat eischeres stelt, dat zij bij contract dd. 9 Mei 1934
met gedaagde (Wester) een overeenkomst is aangegaan
inzake den zgn. verhuur en huur van 20 films voor een
totalen auteursprijs van vermeerderd met 5% voor
huur van het reclamemateriaal; dat de einddatum van dit
contract van 31 December 1935 is verschoven tot 31 Maart
1936, zoodat het contract reeds lang geleden is geëxpireerd;
dat gedaagde in gebreke is gebleven 6 films van 'dit contract
af te nemen, althans den auteursprijs dezer films bedragende
fPlus 5% reclamehuur te betalen; dat eischeres op deze
gronden van gedaagde vordert betaling van f
dat gedaagde hiertegen aanvoert, dat hij op of omstreeks
17 Juli 1936 met eischeres een overeenkomst is aangegaan
inzake de zgn. verhuur en huur van de film „Oranje Hein",
waarbij hij met den directeur van eischeres, den heer M.
Sprecher, tevens mondeling is overeengekomen, dat eischeres
hem zou ontslaan van de verplichting om de toen nog restee-
rende Tsjechische films, behoorende tot het contract van
9 Mei 1934, af te nemen of te betalen, indien hij alsnog 3
dezer films zou afnemen; dat hij deze drie films heeft afge
nomen en zich dan ook ontslagen acht van de verplichting
om de resteerende zes films van het contract van 9 Mei
1934 af te nemen;
dat gedaagde voorts aanvoert, dat eischeres niet in staat
is hem de zes films, waarvan zij betaling vordert, te leveren;
dat hij immers volgens het contract van 9 Mei 1934 het recht
heeft 20 films te kiezen uit de zgn. „Zilverboek-productie"
van eischeres; dat deze productie weliswaar zou bestaan uit
26 films, maar dat eischeres van deze 26 films niet heeft
uitgebracht de films „Hoheit tanzt Walzer" en een Willi
Forst-film; dat eenige andere films niet door eischeres zijn
uitgebracht of voor openbare vertooning niet zijn toegelaten
door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring of door de
Katholieke Filmcentrale; dat eischeres dan ook' nog slechts
aan gedaagde kan leveren vier of ten hoogste vijf films; dat
gedaagde reeds 14 films van het contract van 9 Mei 1934
heeft afgenomen; dat eischeres dan ook van de 25 films,
waarvan gedaagde er 20 had uit te kiezen, er slechts ten
hoogste 19 beschikbaar heeft; dat gedaagde zich op het
standpunt stelt, dat waar zijn keuze door de vermindering
van het aantal beschikbaar gestelde films van 26 tot 19 in
groote mate is beperkt (hij kan toch onmogelijk 20 films
kiezen uit de 19 films, die eischeres beschikbaar heeft) rede
lijkerwijze het aantal door hem te kiezen films in gelijke
verhouding moet worden verminderd, zoodat hij niet alleen
op grond van de met den heer Sprecher voornoemd getroffen
overeenkomst ten aanzien van de afwerking van het contract
van 9 Mei 1934, maar ook wegens het verminderde aantal
door eischeres uitgebrachte films zich niet verplicht acht
verdere films van het contract van 9 Mei 1934 van eischeres
af te nemen;
dat eischeres ontkent, dat haar directeur, de heer M. A.
Sprecher, met gedaagde zou zijn overeengekomen, dat deze
door het afnemen van drie der toen nog resteerende negen
Tsjechische films, ontslagen zou worden van zijn verplich
tingen tegenover eischeres met betrekking tot de andere zes
Tsjechische films; dat eischeres van haar zilverboek-pro-