TOEPASSING ARTIKEL 17 DER STATUTEN
Het Hoofdbestuur van den Nederlandschen
Bioscoop-Bond heeft in zijn vergadering van Dins
dag 23 Maart 1937 ingevolge art. 17b der Sta
tuten besloten de straf van boete tot een bedrag
van 250.toe te passen op de firma Lumina
Film, gevestigd te Amsterdam, zulks op grond van
de overweging:
Het Hoofdbestuur van den Nederlandschen
Bioscoop-Bond heeft in zijn vergadering van Dins
dag, 23 Maart 1937 ingevolge art. 17b der Statu
ten besloten de straf van boete tot een bedrag
van 250.toe te passen op den heer W. A. C.
M. van Dijk. exploitant van de City Bioscoop te
Oisterwijk, zulks op grond van de overweging:
Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van
Dinsdag, 23 Maart 1937, besloten de straf van
waarschuwing, als bedoeld in art, 17a der Statuten
toe te passen op de heeren Gebr. Koper, exploi
tanten van de Concertgebouw Bioscoop te Hen
gelo, zulks op grond van de overweging:
8
dat Lumina Film aan exploitanten van bioscopen in Neder
land ten verhuur of gebruik heeft afgestaan een door den
heer O. Neyenhoff te 's-Gravenhage vervaardigde film, geti
teld „Den Haag";
dat de heer Neyenhoff voornoemd geen lid van den Neder
landschen Bioscoop-Bond is en ook niet staat vermeld op de
Lijst van Geen Bezwaar, terwijl genoemde heer evenmin een
buitenlander is, die als producent van geluidsfilms bekend
staat;
dat uit het vorenstaande volgt, dat Lumina Film door het
in roulatie brengen van de film „Den Haag" in strijd heeft
gehandeld met de bepalingen van de Lijst van Geen Bezwaar,
ingesteld volgens het „Nieuwe Leden- en Zakenbesluit" dd.
10 Februari 1936 en gecontinueerd ingevolge het z.g. Over-
gangsbesluit dd. 1 Februari 1937;
dat Lumina Film aanvankelijk de film „Den Haag" in één
der Haagsche bioscopen heeft doen vertoonen en te dezer
zake door het Hoofdbestuur ter verantwoording is geroepen,
waarbij aan Lumina Film nadrukkelijk verboden is deze film
verder in roulatie te brengen;
dat Lumina Film desondanks daarna de film in één der
Amsterdamsche bioscopen heeft laten vertoonen. en daar
door welbewust en opzettelijk de bepalingen ten aanzien
van de Lijst van Geen Bezwaar heeft overtreden;
dat terzake van deze ernstige overtreding van een Bonds-
besluit, art. 17 der Statuten op Lumina Film moet worden
toegepast;
dat bij de bepaling van de strafmaat, het Hoofdbestuur in
aanmerking heeft genomen, dat thans voor de eerste maal
art. 17 der Statuten op Lumina Film moet worden toegepast
en de boete tot 250.heeft beperkt, in het vertrouwen
daarmede voldoende den ernst der overtreding tot uitdrukking
te hebben gebracht;
dat echter met het oog op de omstandigheid, dat, indien aan
Lumina Film verder verboden zou worden de vorengemelde
film in roulatie te brengen, daardoor een bij deze zaak be
trokken derde partij ernstig zou worden benadeeld, het
Hoofdbestuur aan Lumina Film toestemming heeft verleend
deze film verder in Nederland te doen vertoonen.
dat de heer Van Dijk in den loop van de maand Januari
1937 in verschillende plaatsen in de provincie Noord-Brabant
o.m. te Gilze, Etten en St. Oedenrode bioscoopvoorstellingen
heeft gegeven, waarbij hij o.m. vertoond heeft een film, be
trekking hebbende op het huwelijk van het Prinselijk Paar;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de heer Van Dijk, die
uitsluitend als exploitant van de permanente bioscoop, ge
naamd City Bioscoop te Oisterwijk, in het ledenregister van
den Bond staat ingeschreven, een nieuwe reizende bioscoop
is gaan exploiteeren;
dat echter op grond van het „Nieuwe Leden- en Zaken-
besluit", vastgesteld in de algemeene ledenvergadering van
den Bond dd. 10 Februari 1936, welk besluit op 17 Februari
1937 is geëxpireerd, aan de leden van den Bond slechts was
toegestaan om na 15 Februari 1936 een nieuwe zaak als
reizende bioscoop te gaan exploiteeren, wanneer de nieuwe
zaak een zelfde bestaande, in exploitatie zijnde reizende bio
scoop, in Nederland zou voortzetten;
dat de heer Van Dijk echter niet een zoodanige bestaande
reizende bioscoop heeft voortgezet, doch een geheel nieuwe
reizende bioscoop is begonnen;
dat de heer Van Dijk zich dan ook aan een ernstige
overtreding van het bepaalde in sub. E. 2 van het „Nieuwe
Leden- en Zakenbesluit" heeft schuldig gemaakt;
dat, gezien het feit, dat de heer Van Dijk door het Hoofd
bestuur eerst per brief dd. 29 December 1936 en daarna per
telegram dd. 19 Januari 1937 voor de vertooning der z.g.
huwelijksfilm in andere plaatsen en gebouwen dan in zijn City
Bioscoop te Oisterwijk, is gewaarschuwd, de overtreding door
den heer Van Dijk van het „Nieuwe Leden- en Zakenbesluit"
geacht moet worden welbewust en opzettelijk te zijn ge
schied;
dat de heer Van Dijk weliswaar zich erop beroept, dat
hij reeds vóór de ontvangst van de waarschuwing van het
Hoofdbestuur verplichtingen op zich had genomen ten aan
zien van de vertooning der z.g. huwelijksfilm in verschillende
plaatsen in de provincie Noord-Brabant en dat hij na ont
vangst van deze waarschuwing zich met een exploitant van
een reizende bioscoop in verbinding heeft gesteld, opdat deze
de betreffende voorstellingen zou kunnen geven, maar dat
dit beroep niet opgaat, omdat de heer Van Dijk, gelijk hij
heeft erkend, uiteindelijk zelf de bewuste voorstellingen voor
1 eigen rekening heeft gegeven;
dat art. 17 der Statuten op den heer Van Dijk moet wor
den toegepast en dat het Hoofdbestuur met een boete van
f 250.voldoende den ernst van de overtreding, waaraan de
heer Van Dijk zich heeft schuldig gemaakt, tot uitdrukking
meent te hebben gebracht.
dat de daartoe door de Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders
en het betrokken filmverhuurkantoor gemachtigde accountant,
die de opdracht had de recettes te contröleeren, welke met
de in het Concertgebouw te Hengelo op percentagebasis te
vertoonen film „Komedie om geld" zouden worden behaald,
zich voor het uitoefenen van deze controle op 15 Januari
1937 bij het Concertgebouw heeft aangemeld en daar ver
nomen heeft, dat men de controle niet wilde toestaan, eerst
omdat een van de beide heeren Koper ziek was en daarna,
omdat de betreffende film niet in de week aanvangende 15
Januari, maar in de daarop volgende week zou worden
vertoond;
dat echter o.m. uit advertenties van het Concertgebouw
te Hengelo' gebleken is, dat de vorengemelde film in dat
theater vertoond is op 15, 16, 18 en 19 Januari;
dat de heer E. Koper, die meer speciaal met de leiding
van de Concertgebouw Bioscoop is belast, zich erop be
riep, dat hij op 15 Januari, toen de accountant der Bedrijfs
afdeeling Filmverhuurders zich aan het theater vervoegde,
wegens ziekte het bed moest houden, en dat zijn echtgenoote
abusievelijk aan den accountant heeft medegedeeld, dat de
film een week later zou worden vertoond;
dat uit het vorenstaande volgt, dat de heeren Koper in
strijd hebben gehandeld met het bepaalde in art. 9 van de
Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films,
op grond waarvan zij als huurders van een op percentage
basis gehuurde film verplicht waren den verhuurder of diens
gevolmachtigde alle op de opbrengst van elke voorstelling
betrekking hebbende bescheiden over te leggen;
dat het Hoofdbestuur bij de toepassing van art. 7 der
Statuten echter in aanmerking heeft genomen, dat dit artikel
thans voor de eerste maal op de heeren Koper moet worden
toegepast, en derhalve heeft willen volstaan met met de straf
van waarschuwing, in het vertrouwen, dat genoemde heeren
in den vervolge zich stiptelijk aan alle statutaire en regle
mentaire bepalingen van den Bond zullen houden.