11 en voorts van gedaagde vordert een schadevergoeding van 2500.of zooveel minder als de Commissie bllijk acht; dat gedaagde hiertegen aanvoert, dat de bladen „Het Volk" en „Wij" geenszins haar eigendom zijn en dat zij nog nimmer omtrent de film „Ochtendgloren" eenige mededeeling in de pers heeft doen verschijnen, noch dat zij eenige verant woordelijkheid draagt voor zoodanige mededeelingen, die ver schenen zouden zijn. omdat al deze mededeelingen zonder haar voorkennis resp. zonder haar instemming zijn gepubli ceerd; dat op 13 October 1936 de film „Ochtendgloren" vanaf des morgens 10 uur in het Rialto Theater te Amster dam inderdaad is vertoond, echter uitsluitend voor de bestu ren van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij en het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen, alsmede voor de besturen van de daarbij aangesloten organisaties, die ge zamenlijk de opdracht aan gedaagde, om de film „Ochtend gloren" in de Nederlandsche taal te doen na-synchronisee- ren, hebben gegeven en die door deze besloten voorstelling in staat werden gesteld kennis te nemen van de wijze, waar op hun opdracht was uitgevoerd; dat gedaagde met instem ming, althans met medeweten van eischeres aan het begin van de film „Ochtendgloren" een korten titel heeft inge- lascht, luidende; „De Arfi presenteert" en gedaagde zich er verder op beroept, dat alle titels, welke in de film voor komen, in overleg en met medeweten van eischeres zijn aan gebracht; dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek is ko men vast te staan, dat de vertooning van de film „Ochtend gloren" in den ochtend van den 13den October 1936 geens zins beschouwd mag worden als een z.g. „première", daar tot deze voorstelling uitsluitend toegang hadden de opdracht gevers van gedaagde, hetgeen bovendien uit den door ge daagde aan de Commissie overgelegden tekst van de uitnoo- digingen blijkt; dat deze voorstelling veeleer valt te vergelijken met een z.g. tradeshow. d.w.z. een uitsluitend voor belanghebbenden bij de betreffende film toegankelijke voorstelling; dat uit het vorenstaande volgt, dat door de „tradeshow" van 13 October 1936 geen inbreuk is gemaakt op de aan eischeres ingevolge het tusschen partijen bestaande contract voorbehouden rechten ten aanzien van de vertooning der film in de bioscooptheaters te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam; dat wat de door eischeres ingestelde vordering betreft om den titel „De Arfi presenteert" van de in haar bezit zijnde copieën van de film „Ochtendgloren" te verwij deren, de Commissie in aanmerking heeft genomen, dat de na- synchronisatie van de film en de daarmede verband houdende werkzaamheden door eischeres zijn uitgevoerd en dat de uit eindelijke samenstelling van deze film met de daarbij behoo- rende titels met volledige instemming van eischeres is tot stand gekomen; dat trouwens eischeres slechts zou kunnen vorderen, dat gedaagde ingevolge het bepaalde in artikel 9 van het contract van 17 Februari 1936 in de copieën van de film „Ochtend gloren" een titel opneemt „D.L.S.-film", maar dat de vor dering om den titel „De Arfi presenteert" uit de film te ver wijderen geen steun vindt in het contract; dat uit het vorenstaande volgt, dat de vordering van eische res zoowel voor wat betreft de vermeende inbreuk op haar rechten ten aanzien van de vertooning der film „Ochtend gloren" in de bioscopen te Amsterdam als voor wat betreft de verwijdering van een titel in de copieën van genoemde film, ongegrond meet worden geacht, daargelaten, dat eischeres, die de film „Ochtendgloren" slechts in één bioscooponder neming te Amsterdam ten verhuur heeft, aangeboden, zich niet ervan vergewist heeft, dat andere daarvoor in aanmer king komende bioscoopondernemingen te Amsterdam deze film niet wenschten te huren, hoewel daartoe in de periode van 13 October 1936 tot 1 Januari 1937 voldoende tijd be schikbaar was, waaruit volgt, dat eischeres niet heeft kunnen waarmaken, dat zij inderdaad schade heeft geleden; dat mitsdien aan eischeres haar vordering moet worden ontzegd met hare veroordeeling in de geschilkosten, welke de Commissie met het oog op de uitvoerige behandeling, welke aan deze zaak is gewijd, op 40.heeft bepaald. Inzake het door de N.V. Universal Film Agency (eische res), gevestigd te Amsterdam op 22 Januari 1937 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Cinema Royal (gedaagde), gevestigd te Amsterdam, waarbij de Commissie verklaart, dat het optierecht van gedaagde op de tweede door eischeres in Nederland uit te brengen Benjamino Gigli-film der Bavaria, voorloopig genaamd „Zingende Harten", als bedoeld in de op of omstreeks 10 Augustus 1936 tusschen partijen gesloten overeenkomst, als vervallen moet worden beschouwd. De Commissie veroordeelt gedaagde in de kosten van het geschil, bedragende f 40. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging: dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat zij op of omstreeks 10 Augustus 1936 met gedaagde een overeenkomst is aan gegaan inzake den z.g. verhuur en huur van de film „Du bist mein Glück" ter vertooning in de Cinema Royal en in de Corso Cinema te Amsterdam, welke overeenkomst een ondeelbaar geheel vormt met de terzelfder tijd tusschen eischeres en de N.V. Exploitatie Maatschappij „Amsteloda- num", gevestigd te Amsterdam, de N.V. Metec, gevestigd te 's-Gravenhage, de heeren J. A. M. Bakker en J. F. Schoon, exploitanten van het Trianon Theater te 's-Gra venhage, de N.V. Capitol Theater, gevestigd te Rotterdam, de N.V. Orero, gevestigd te Rotterdam en den heer P. Vermeer, exploiteerende het Centraal Theater te Rotterdam aangegane overeenkomsten, eveneens inzake den z.g. verhuur en huur van de film „Du bist mein Glück"; dat in het contract tusschen eischeres en gedaagde aan gedaagde verleend is het optierecht op de tweede door eischeres in Nederland uit te brengen Benjamino Gigli-film der Bavaria, voorloopig ge naamd „Zingende Harten" tegen dezelfde condities als voor de film „Du bist mein Gliick", waarbij o.m. is bepaald: „Huurster (gedaagde) zal uiterlijk aan het einde der eerst? speelweek van het eerstvertoonende theater in Amsterdam. Den Haag of Rotterdam omgaand schriftelijk aan verhuur- ster (eischeres) mededeelen, of zij van deze optie gebruik wenscht te maken" en „Door het uitoefenen van deze optie garandeert huurtster aan verhuurster, dat deze optie tevens door alle andere onder deze collectieve overeenkomst val lende theaters wordt uitgeoefend"; dat in overleg met en met toestemming zoowel van gedaagde als van de andere bij de collectieve overeenkomst betrokken partijen, de film „Du bist mein Glück" in plaats van in het door de N.V. Metec voornoemd geëxploiteerd Passage Theater te 's-Gravenhage in de week van 18 tot 24 December 1936 vertoond is in het Metropole Palace aldaar; dat de vertooning in het Metro- pole Palace te 's-Gravenhage vooraf is gegaan aan de ver tooning van genoemde film te Amsterdam en Rotterdam en dat naar de meening van eischeres gedaagde dus uiterlijk op 24 December van het vorenbedoeld optierecht gebruik kon maken; dat gedaagde niet tijdig van dit optierecht heeft ge bruik gemaakt en dat eischeres bij schrijven dd. 29 December 1936 gedaagde ervan in kennis heeft gesteld, dat zij het optierecht als vervallen beschouwt; dat niettemin gedaagde bij schrijven dd. 21 Januari 1937, toen de film te Amsterdam werd vertoond, aan eischeres heeft medegedeeld, dat zij van haar optierecht gebruik wilde maken; dat eischeres het stand punt inneemt, dat gedaagde den voor het uitoefenen van het optierecht contractueel vastgestelden termijn heeft laten verstrijken, zich daarbij tevens beroepende op een brief dd. 22 December 1936 van de N.V. Metec aan eischeres, waarbij de N.V. Metec afstand van haar optierecht heeft gedaan; dat eischeres derhalve der Commissie verzocht heeft te ver klaren, dat het optierecht van gedaagde op de tweede door eischeres in Nederland uit te brengen Benjamino Gigli-film der Bavaria, voorloopig genaamd „Zingende Harten" is vervallen; dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak aanvoert, dat de vertooning van de film „Du bist mein Glück" in het Me tropole Palace te 's-Gravenhage geheel en al valt buiten het kader van haar overeenkomst met eischeres, alsmede buiten het kader der hiervoren bedoelde op dezelfde film betrekking hebbende overeenkomsten met de vorenvermelde bioscoop theaters te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam; dat immers aan de bepaling in het contract, dat het optierecht moet worden uitgeoefend uiterlijk in de week, waarin de film „Du

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 13