partijen steeds gesproken is over een lengte van 800 a 900 meter; dat gedaagde zich er voorts op beroept, dat het uiter aard schier onmogelijk is vooraf te bepalen, hoe lang een reportagefilm zal worden; dat de Commissie van oordeel is, dat eischeresniet er in geslaagd is haar stelling, als zou tusschen partijen zijn over eengekomen, dat de meergenoemde film op 19 December des voormiddags om 10.30 uur uiterlijk in het bezit van eische res zou moeten zijn, met bewijzen te staven; dat, wat de berekening van den auteursprijs betreft, in een schriftelijke bevestiging van gedaagde aan eischeres d.d. 15 December 1936 is vermeld, dat de lengte van de film circa 800 meter zal bedragen, maar dat daaruit niet kan worden opgemaakt, dat het de bedoeling van partijen was, dat eische res, indien de film aanzienlijk langer dan circa 800 meter zou zijn, het recht zou hebben de film te weigeren, althans, dat zij niet meer dan het overeengekomen aantal meters zou behoeven te betalen, daargelaten, dat gedaagde, indien zulks de bedoeling van partijen zou zijn geweest, op eenvoudige wijze de film had kunnen korter maken, waardoor wellicht een belangrijke scène uit de film gecoupeerd had moeten wor den, hetgeen zeker niet in het belang van eischeres zou zijn geweest; dat de Commissie dan ook van oordeel is, dat eischeres ten onrechte vordert, dat de auteursprijs zal worden berekend over een lengte van 800 meter; dat uit het vorenstaande volgt, dat de vordering van eischeres ongegrond moet worden geacht daargelaten, dat eischeres ook niet aannemelijk heeft weten te maken, dat zij werkelijk eenige schade als gevolg van het later arriveeren van voormelde film heeft geleden. Inzake het door de Ufa Maatschappij voor Film- en Bio scoopbedrijf N.V., gevestigd te Amsterdam op 15 December 1936 aanhangig gemaakt geschil contra de heeren Gebr. de Rijk, exploitanten van het Bioscooptheater „Oud Thamen" te Uithoorn, dat de vordering van eischeres (Ufa) ten deele moet worden toegewezen en wel tot een bedrag vanaf en gedaagden (Gebr. de Rijk) mitsdien moeten worden ver oordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het toe gewezen bedrag, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat eischeres stelt, dat gedaagden de door eischeres ge leverde film „Gelukskinderen", welke uitsluitend geleverd werd ter vertooning in de bioscoop „Oud Thamen" te Uit hoorn, hebben doen vertoonen in de zaal „De Zwaan", Dorp straat 218 te Bleiswijk, waartoe gedaagden niet gerechtigd waren en waardoor zij inbreuk hebben gemaakt op de ver- tooningsrechten van eischeres; dat eischeres zich door de vertooning van een harer nieuwste films in een klein café- zaaltje te Bleiswijk ernstig benadeeld acht, weshalve zij van gedaagden vordert een schadevergoeding van of zooveel minder als de Commissie billijk acht; dat eischeres verder stelt, dat zij aan gedaagden een tweetal geschilderde reclamedoeken, behoorende bij de film „Gelukskinderen" gratis in bruikleen heeft afgestaan, maar dat zij deze doeken in een zoodanigen toestand heeft terugontvangen, dat zij practisch niet meer te gebruiken zijn, althans dat deze doeken moesten worden overgeschilderd, waarvan de kosten hebben bedragen; dat eischeres dan ook voorts van gedaagde vordert haar voor de beschadiging van deze doeken een schadevergoeding te betalen van of zooveel minder als de Commissie billijk acht; dat gedaagden hebben erkend de film „Gelukskinderen" te Bleiswijk op 10 December 1936 te hebben vertoond, zonder dat zij daartoe van eischeres toestemming hadden gekregen: dat het gedaagden onverklaarbaar voorkomt, dat de voren bedoelde reclamedoeken in beschadigden toestand door eische res zijn terugontvangen; dat uit het vorenstaande volgt, dat de vordering van eische res tot schadevergoeding wegens onrechtmatige vertooning van de film „Gelukskinderen" te Bleiswijk gegrond moet worden geacht; dat de Commissie, die slechts haar ernstige afkeuring over deze onrechtmatige daad van gedaagde kan uitspreken, maar het nemen van t'uchtstrafrechterlijke maatregelen aan andere Bondsinstantics moet overlaten, bij de bepaling van het .schadeverdrag in aanmerking heelt genomen, dat de voor stelling te Bleiswijk door een gering aantal personen werd bezocht en dat gedaagden weinig voordeel van deze voor stelling hebben getrokken, de schade heeft geraamd op dat wat de beschadiging der reclamedoeken betreft, gedaag den niet bestreden hebben, dat deze doeken in beschadigden toestand aan eischeres zijn geretourneerd, zoodat ook deze eisch tot schadevergoeding gegrond moet worden geacht: dat echter de Commissie in aanmerking heeft genomen, dat eischeres door het laten restaureeren de doeken weer bruik baar heeft gemaakt en vaststaat, dat deze doeken ook ver der zijn gebruikt, op grond waarvan de Commissie van oordeel is, dat de kosten van het restaureeren slechts voor de helft ten laste van gedaagden behooren te komen en dat dus de te dezer zake gestelde vordering van eischeres tot een bedrag van moet worden toegewezen; dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagden moeten worden veroordeeld om aan eischeres te betalen als schade vergoeding voor de onrechtmatige vertooning van de film „Gelukskinderen" te Bleiswijk een bedrag van en voor de beschadiging der filmdoeken falsmede in de kosten van het geschil. Inzake het door de N.V. City Bioscoop, gevestigd te Eind hoven op 19 Januari 1937 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Paramount Films, gevestigd te Amsterdam, dat de vordering van eischeres (City) ten deele en wel tot een be drag van moet worden toegewezen en gedaagde (Pa ramount) mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwij ting aan eischeres te betalen het toegewezen bedrag a alsmede in de geschilkosten, bedragen 20.zulks op grond van de overweging: dat eischeres stelt, dat zij op 21 December 1936 met ge daagde een overeenkomst is aangegaan inzake den z.g. ver huur en huur van een door gedaagde te vervaardigen film opname van de plechtigheid ter gelegenheid van het huwelijk van H.K.H. Prinses Juliana en Z.K.H. Prins Bernhard, waar bij als leveringsdatum is overeengekomen 8 Januari 1937; dat eischeres de copie van deze film niet op 8 Januari 1937 heeft ontvangen en dat zij aan de bezoekers, die op dien avond in haar theater aanwezig waren, de betaalde toegangs gelden heeft moeten restitueeren, daar deze bezoekers voor namelijk naar de bioscoop waren gekomen naar aanleiding van een door eischeres in de dagbladen geplaatste annonce, waarin zij de vertooning van de z.g. huwelijksfilm aankon digde; dat zij behalve deze directe schade ook een aanzien lijke moreele schade heeft geleden; dat zij derhalve van ge daagde vordert een schadevergoeding van of zooveel minder als de Commissie billijk acht, dat gedaagde zich erop beroept, dat de met het afdrukken der copieën belaste filmfabrieken alles in het werk hebben gesteld om de copieën nog op tijd gereed te krijgen; dat alle copieën van de z.g. huwelijksfilm op den 8en Januari 1937 dan ook des avonds om ca. 6 uur te 's-Gravenhage bij de Spoorwegen zijn afgeleverd, maar dat door een abuis van de Spoorwegen de voor eischeres bestemde film te laat naar Eindhoven is vervoerd, zoodat deze film daar eerst op 9 Ja nuari werd afgeleverd; dat blijkens den aan de Commissie overgelegden vracht brief de voor eischeres bestemde copie van de z.g. huwelijks film op den 8en Januari met trein No. 1175, welke om 23.37 uur uit Den Haag vertrokken is, is vervoerd; dat gedaagde er niet in geslaagd is haar bewering, dat de vertraging in de verzending aan een abuis van de Spoorwegen is te wijten, met bewijzen te staven; dat gedaagde dan ook aansprakelijk moet worden geacht voor de schade, welke eischeres als gevolg van de te late ontvangst van de film, heeft geleden; dat, wat het schadebedrag betreft, de Commissie in aan merking heeft genomen, dat ondanks de speciale reclame, welke eischeres had gemaakt, in haar theater in den avond van den 8en Januari slechts een gering aantal bezoekers aan wezig was, hoewel deze bezoekers van te voren niet wisten, dat de aangekondigde huwelijksfilm achterwege zou blijven;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 11