TOESTAND VAN HET TOONEEL
Zooals bekend is door Burgemeester en Wet
houders van Amsterdam op 14 Juli 1936 een com
missie in het leven geroepen, die tot taak kreeg
een onderzoek in te stellen, op welke wijze te Am
sterdam de toestand van het tooneel zou kunnen
worden verbeterd en op welke wijze de gemeente
hiertoe zou kunnen bijdragen.
De samenstelling van deze commissie was als
volgt: E. Boekman, Wethouder voor de Kunst
zaken, lid, tevens Voorzitter; Ko Arnoldi, direc
teur van de tooneelgroep Het Masker; Mr. H. L.
de Beaufort, regeeringscommissaris bij het Bureau
voor Muziek-Auteursrecht (Buma), onder-voor
zitter van het bestuur der Wagnervereeniging;
Walrave Boissevain, lid van den gemeenteraad;
Frits Bouwmeester, artistiek leider van het Nieuw-
Schouwtooneel; A. Defresne, directeur van de
Amsterdamsche Tooneelvereeniging; Mevr. Marie
Hamel, afgevaardigd door de Nederlandsche
Tooneelkunstenaars-Vereeniging; P. Klijnveld,
accountant; Cees Laseur, directeur van het Cen
traal Tooneel; Cor van der Lugt Melsert, direc
teur van het Vereenigd Rotterdamsch-Hofstad-
tooneel; Frans Mijnssen, letterkundige; W. Stein-
metz, lid van den Gemeenteraad en C. Wouden
berg, lid van den Gemeenteraad, leden.
In den loop van de vorige maand heeft de com
missie aan B. en W. rapport uitgebracht over haar
bevindingen en daarbij verschillende maatregelen
voorgesteld, welke volgens haar zullen strekken
tot verbetering van het tooneel te Amsterdam.
Wij volstaan thans met een vermelding van
eenige passages uit het rapport, voorzoover daarin
een parallel wordt getrokken tusschen het tooneel
en het film- en bioscoopbedrijf, alsmede van eeni
ge conclusies, om in een volgend artikel onze
zienswijze ten opzichte van dit alleszins belang
wekkend rapport meer uitvoerig weer te geven.
De Commissie constateert tot haar leedwezen,
dat de toestand van het tooneel in Nederland en
te Amsterdam in het bijzonder, niet anders dan
slecht kan worden genoemd. Een als bijlage bij het
rapport gevoegd overzicht van het bezoek aan
schouwburgen en bioscopen te Amsterdam over
een tiental jaren doet zien, dat het aantal bezoe
kers aan schouwburgen terugliep van 820.000 in
1929 tot 354.000 in 1936, waarbij er dan nog reke
ning mede dient te worden gehouden, dat het aan
tal inwoners van Amsterdag steeg van gemiddeld
746.431 in 1929 tot gemiddeld 782.494 in 1936;
de ontvangsten van de schouwburgen uit de door
het publiek betaalde toegangsgelden, die in 1929
ruim ƒ1.401.700 bedroegen, waren in 1936 ge
daald tot ongeveer ƒ401.700; de gemiddelde toe
gangsprijs per bezoeker bedroeg ƒ1.50 in 1929
tegen 1.14 in 1936.
Daarentegen steeg het aantal bezoekers aan
bioscopen van 7.287.000 in 1929 tot 9.135.000 in
1936; de opbrengst der toegangsgelden liep ook
bij de bioscopen eenigszins terug, doch lang niet
in die mate als bij het tooneel (1929: ƒ4.191.000;
1936: ƒ3.523.000).
Als oorzaken van den minder gunstigen toestand
van het tooneel geeft de Commissie o.m. aan: de
economische omstandigheden, de concurrentie van
de bioscoop en de radio, gebrek aan tooneelstuk-
ken van bijzondere kwaliteit, den veranderden
smaak van het publiek, de achterstelling van het
tooneel in de zorgen van 's lands overheid, de ver
snippering van de Amsterdamsche tooneelwereld,
het steeds wisselen van de gezelschappen in den
Stadsschouwburg en het gebrek aan voldoende
goede schouwburgruimte.
Resumeerend vat de Commissie haar wenschen
ten opzichte van de behoefte aan schouwburg
ruimte te Amsterdam als volgt samen:
lo. bouw van een nieuwen tooneelschouwburg
met 700 a 800 plaatsen, ter vervanging van
verouderde schouwburgen. (Uitvoering van
deze conclusie acht de Commissie urgent);
2o. verbouwing van de zaal van den Stads
schouwburg, zoodanig, dat van alle plaatsen
een goed gezicht op het tooneel wordt ver
kregen; bouw van een achtertooneel;
3o. een gebouw voor operavoorstellingen, ballet
opvoeringen, revues e.d., eventueel ook con
certen, bevattende pl.m. 1500 plaatsen. Dit
gebouw zou naar de eischen van de opera
geoutilleerd moeten zijn en ook voor muziek
uitvoeringen bruikbaar moeten zijn;
4o. in afwachting van de uitvoering van het ver
melde onder lo, 2o en 3o, vernieuwing van
de stoelen in den Stadsschouwburg. Hiertoe
dient naar de meening der Commissie zoo
spoedig mogelijk te worden overgegaan.
Tenslotte bepleit de Commissie:
1. verlaging van den thans geldenden minimum-
huurprijs van den Stadsschouwburg voor de
door Burgemeester en Wethouders aan te
wijzen Nederlandsche tooneelgezelschappen;
2. afschaffing van het bespreekgeld, dat voor
bezoek aan voorstellingen in den Stads
schouwburg wordt geheven;
3. het brengen van zooveel mogelijk uniformi
teit in de toegangsprijzen voor tooneelvoor-
stellingen in den Stadsschouwburg;
4. verlaging van de belasting op vermakelijk-