N.V." behoort te staan achter den naam
„I.C.R.O.".
Het adres en telefoonnummer van „I.C.
R.O." is thans: Toussaintkade 49, tel.
334150.
Pag. 52 Rotterdam: Het adres van Samson's
Reclamebureau is gewijzigd in: Essen-
burgsingel 7a.
UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN
De Commissie van Geschillen (Eersve Kamer) heeft in
haar zitting van Woensdag, 21 April 1937 inzake het door
de N.V. Monopole Film, gevestigd te Rotterdam, op 16 Fe
bruari 1937 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Thea
ter Maatschappij „Het Oosten", gevestigd te Rotterdam en
exploiteerende het Ooster Theater aldaar, uitspraak gedaan,
dat de vordering van eischeres (Monopole Film) moet wor
den toegewezen en gedaagde (Ooster Theater) mitsdien moet
worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te be
talen het gevorderd bedrag, alsmede in de kosten van het
geschil, bedragende 20.zulks op grond van de over
weging:
dat gedaagde zich er op beroept, dat het contract, waarop
de eisch steunt, onderteekend is door den heer R. Uges Jr.,
zonder dat deze gerechtigd was de vennootschap van gedaag
de tot het aangaan van een overeenkomst te verbinden;
dat echter gedaagde twee van de vijf gecontracteerde films
heeft afgenomen en door aldus uitvoering aan de overeen
komst te geven, het bestaan van de overeenkomst heeft
erkend, zoodat het beroep ongegrond moet worden geacht:
dat de vordering, die overigens niet door gedaagde is be
streden en die door de aan de Commissie overgelegde be
scheiden wordt gestaafd, derhalve behoort te worden toege
wezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om
tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag,
alsmede in de geschilkosten.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar
zitting van Woensdag, 5 Mei 1937 de navolgende uitspraken
gedaan:
Inzake het door de N.V. Ufa Maatschappij voor Film- en
Bioscoopbedrijf, gevestigd te Amsterdam, op 9 Maart 1937
aanhangig gemaakt geschil contra de heeren Gebrs. de Rijk,
exploitanten van de Bioscoop „Oud Thamen" te Uithoorn,
dat de vordering van eischeres (Ufa) moet worden toege
wezen en gedaagden (De Rijk) mitsdien moeten worden ver
oordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het ge
vorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten, bedragende
20.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagden geenerlei verweer ter kennis van de Com
missie hebben gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan
de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake het door de Vennootschap onder Firma „Lumina
Film", gevestigd te Amsterdam, op 13 Maart 1937 aanhangig
gemaakt geschil contra den heer R. Croonenberg, exploitant
van het Centraal Theater te Helmond, dat de vordering van
eischeres (Lumina) behoort te worden toegewezen en ge
daagde (Croonenberg) mitsdien moet worden veroordeeld
om tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd
bedrag, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20.zulks
op grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Commis
sie van Geschillen heeft gebracht, terwijl de ingestelde vorde
ring, welke eischeres in verband met een inmiddels door ge
daagde gedane betaling tot heeft teruggebracht, aan
de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat eischeres zich bereid heeft verklaard een der tot het
tusschen partijen aangegaan contract behoorende films na be
taling van het gevorderd bedrag alsnog gratis ter vertooning
aan gedaagde af te staan, althans, indien gedaagde onmid
dellijk aan eischeres opgave doet van den naam der te kiezen
film. van welke toezegging de Commissie in het belang van
gedaagde dankend nota heeft genomen;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake het door de N.V. Flimfinancierings Maatschappij
„Alpha", gevestigd te Utrecht, op 24 Februari 1937 aan
hangig gemaakt geschil contra de N.V. Oostra Toonfilm,
gevestigd te Amsterdam, dat de vordering van eischeres
(Alpha) ten deele en wel tot een bedrag van moet
worden toegewezen en gedaagde (Oostra) mitsdien moet wor
den veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen
het toegewezen bedrag ad alsmede in de geschilkos
ten, bedragende 20.zulks op grond van de overweging:
dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat zij bij twee schriftelijk
aangegane overeenkomsten, gedateerd 6 December 1935, aan
gedaagde ter exploitatie in Nederland heeft gegeven, respec
tievelijk bij het eene contract de films „Pipin der Kurze",
„Kyritz Pyritz", „Lumpenball" en „Flachsmann als Erzieher"
en bij het andere contract de film „Zimmermadchen. 3 X
klingeln"; dat deze overeenkomsten zijn aangegaan voor den
tijd van drie jaren; dat gedaagde zich bij die overeenkom
sten verplicht heeft de films op haar kosten dadelijk te laten
betitelen en de keurings-, reclame- en andere kosten te beta
len; dat gedaagde zich verbonden heeft van de eerst binnen
komende verhuurbedragen, welke op den verhuur van deze
films betrekking hebben aan eischeres af te dragen;
dat gedaagde gerechtigd zou zijn voor de door haar te maken
kosten alsmede voor de kosten van het in roulatie brengen
der voormelde films een bedrag van in te houden,
onmiddellijk nadat gedaagde het genoemde bedrag van
aan eischeres zou hebben betaald; dat gedaagde verplicht zou
zijn 50 van de verdere inkomsten der films aan eischeres
af te dragen; dat, hoewel gedaagde nu meer dan aan
verhuurbedragen heeft ontvangen, zij tot dusver niet meer
dan aan eischeres heeft uitgekeerd en onder allerlei
voorwendsels weigert de resteerende te betalen; dat
er weliswaar tusschen partijen besprekingen zijn gevoerd,
ten doel hebbende de gesloten overeenkomst zoodanig te wij
zigen, dat gedaagde in plaats van te betalen
zou hebben, maar dat naar de meening van eischeres deze
overeenkomst nimmer definitief is tot stand gekomen; dat
eischeres op deze gronden van gedaagde betaling vordert van
dan wel zooveel minder als de Commissie van Ge
schillen in billijkheid vermeent te behooren;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak aanvoert, dat zoowel
in de overeenkomst van 6 December 1935, art. 3, als in de
op 20 April 1936 aangegane wijzigingsovereenkomst uitslui
tend wordt gesproken van een door gedaagde aan eischeres
te verleenen voorschot van (later veranderd in
op de eventueel aan eischeres toekomende 50 van
de opbrengst der films na aftrek van een bedrag van
(later verhoogd tot voor de kosten van gedaagde;
dat gedaagde immers bij het aangaan der overeenkomst en
ook bij de wijziging daarvan uitdrukkelijk geweigerd heeft
eenig bedrag als aan eischeres toekomend aandeel in de op
brengst te garandeeren; dat gedaagde verder stelt, dat de
opbrengst der films tot dusver na een exploitatie van ander
half jaar slechts bedraagt, zoodat het zeker is, dat
zij geenerlei uitkeering aan eischeres verschuldigd is of zal
worden; dat oedaagde, indien zij derhalve eenig voorschot
op de opbrengst der betreffende films aan eischeres zou heb
ben verleend, thans het voorgeschoten bedrag van eischeres
zou hebben terug te vorderen; dat gedaagde, hoewel onver
plicht, eventueel bereid zou zijn een bedrag van aan
eischeres voor te schieten, welk bedrag eischeres dan na
afloop van den contracttijd (6 December 1938) aan gedaag
de zou moeten restitueeren, ware het niet, dat de vennoot
schap van eischeres in liquidatie is en zij in het geheel niets