UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN dat dergelijke papieren verhandelbaar zijn en derhalve door de leden van den Bond in vele gevallen in handen worden gesteld van bankinstellingen e.d., die, indien cheques en wis sels van leden van den Bond op de vervaldagen niet worden gehonoreerd, daaruit voor het Nederlandsche film- en bio scoopbedrijf in het algemeen ongunstige consequenties zullen trekken; dat dan ook zoodanig niet-honoreeren van cheques, accep ten, wissels, betaalbaarstellingen e.d. in strijd moet worden geacht met de algemeene belangen van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf, met de zorg waarvoor, evenals voor deszelfs waardigheid, het Hoofdbestuur ingevolge art. 16 der Statuten, speciaal belast is; dat dan ook art. 17 der Statuten op het betreffende lid moet worden toegepast, waarbij het Hoofdbesuur in aanmer king heeft genomen, dat dit artikel thans voor de eerste maal op bedoeld lid moet worden toegepast, heeft willen volstaan met de straf van waarschuwing, in het vertrouwen, dat dit lid en ook de andere leden van den Bond deze waarschuwing ter harte zullen nemen; dat het Hoofdbestuur voor dit speciale geval besloten heeft bij de publicatie van de straf in het „Officieel Orgaan" van den Bond den naam van het betreffende lid niet te vermelden, daar het de eerste maal is, dat het Hoofdbestuur zich ver plicht achtte art. 17 in een geval als het onderhavige toe 'e passen. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar zitting, gehouden op Woensdag 12 Mei 1937, o.m. nog de navolgende uitspraken gedaan: Inzake het door de N.V. Paramount Films, gevestigd te Amsterdam op 13 April 1937 aanhangig gemaakt geschil contra den heer J. K. Rethans, exploitant van hetFlor; Theater te Delft, dat de vordering van eischeres (Para mount) moet worden toegewezen en gedaagde (Rethans) mits dien moet worden veroordeeld cm tegen kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag, alsmedein de geschilkosten, bedragende ƒ20.— zulks op grond van dr overweging: dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Com missie heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering, welke eischeres wegens een inmiddels door gedaagde gedane be- ialing tot fheeft teruggebracht, aan de Commissie nie* onrechtmatig of ongegrond voorkomt; dat bovendien die vordering door de aan de Commissie overgelegde bescheiden wordt gestaafd: dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen. Inzake het door de N.V. Filma, gevestigd te Amsterdam, cp 17 Maart 1937 aanhangig gemaakt geschil contra den heer F. D. L. Bruglemans, exploitant van het City Theater te Roosendaal, dat aan eischeres (Filma) haar vordering moet worden ontzegd met hare veroordeeling in de geschil- kosten, bedragende 20.en tevens met veroordeeling van eischeres om aan gedaagde (Bruglemans) te betalen een bedrag van 20.voor diens kosten, zulks op grond van de overweging: dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat tusschen haar ver- «egenwoordiger, den heer S. Weening, en gedaagde op 18 Februari 1937 onderhandelingen zijn gevoerd over het aan gaan van een overeenkomst inzake den z.g. verhuur en huur van de productie 1936/37 van eischeres en dat daarbij vollediq overeenstemming, ook voor wat den prijs der films betreft, is verkregen; dat deze onderhandelingen tevens werden bij gewoond door den heer A. Turel, vertegenwoordiger van de N.V. Remaco's Filmbedrijf, die tegelijkertijd met gedaagde een overeenkomst is aangegaan voor de afwerking van een oestaand filmverhuurcontract en voorts voor het pachten /an de projectiereclame van het theater van gedaaqde: dat de heeren Weening en Turel voornoemd deze overeenkomsten <.iin aangegaan onder voorbehoud van de qoedkeuring van hun principalen; dat zoowel eischeres als Remaco voornoemd schriftelijk aan gedaagde hebben bevestigd, dat zij met de vorenbedoelde overeenkomsten accoord gaan; dat echter ge daagde bij schrijven dd. 22 Februari aan eischeres heeft me degedeeld, dat er geen overeenkomst tot stand was ge komen; dat eischeres, zich op het standpunt stellende, dat de overeenkomst wel definitief tot stand is gekomen, derhalve der Commissie verzocht heeft te verklaren, dat een overeen komst inzake den z.g. verhuur en huur van haar productie 1936/1937 tusschen partijen is aangegaan en dat gedaagde gehouden is de uit deze overeenkomst voortspruitende ver plichtingen tegenover eischeres na te komen; dat gedaagde ontkent, dat op 18 Februari tusschen partijen een overeenkomst als hiervoren bedoeld zou zijn tot stand gekomen; dat er weliswaar besprekingen zijn gevoerd om tot een zoodanige overeenkomst te geraken, maar dat ge daagde het aanbod van eischeres niet heeft aanvaard; dat vaststaat, dat er geen vocrloopig contract of een contract-aanvrage door gedaagde is onderteekend; dat eveneens vaststaat, dat gedaagde na ontvangst van den brief van eischeres dd. 20 Februari 1937, waarin de vermeende overeenkomst werd bevestigd, onmiddellijk aan eischeres heeft -medegedeeld, dat een dergelijke overeenkomst niet tot stand was gekomen; dat eischeres weliswaar aan de Commissie verzocht heeft den heer A. Turel voornoemd als getuige te hooren, maar dat de Commissie daaraan geen gevolg heeft gegeven, in aanmerking nemende, dat de heer Turel bij de tusschen den vertegenwoordiger van eischeres en gedaagde op of omstreeks 18 Februari 1937 gevoerde besprekingen slechts tegenwoordig is geweest als partij, wier belangen verband hielden met het al of niet tot stand komen van een overeen komst tusschen eischeres en gedaagde, terwijl bovendien uit een door de Commissie ingesteld onderzoek is gebleken, dat Remaco voornoemd in plaats van de overeenkomst, welke naar de meening van eischeres tusschen den heer Turel en gedaagde zou zijn tot stand gekomen, later slechts een rege ling heeft getroffen ter liquidatie van een bestaand contract, waaruit moet worden geconcludeerd, dat die overeenkomst niet tot stand was gekomen; dat uit het vorenstaande volgt, dat eischeres niet met be wijzen heeft kunnen staven haar stelling, als zou er op of omstreeks 18 Februari 1937 tusschen partijen wilsovereen stemming zijn bereikt over het aangaan van de meerbedoelde filmhuur-overeenkomst; dat derhalve aan eischeres haar vordering moet worden ontzegd en eischeres moet werden veroordeeld in de geschil- kosten, alsmede om aan gedaagde terug te betalen de ge vorderde f 20.voor de reiskosten, welke gedaagde heeft moeten maken om ter zitting van de Commissie van Geschillen te verschijnen. Inzake het door den heer P. Vermeer Jr., eigenaar van het filmverhuurkantoor F.A.N, te Zandvoort op 4 April 1937 aanhangig gemaakt geschil contra de bestuursleden van de Vereeniging Koninklijke Liedertafel „Souvenirs des Montag- nards", gevestigd te Tilburg, dat aan eischer (Vermeer) zijn vordering moet worden ontzegd met zijne veroordeeling in de geschilkosten, bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat eischer in hoofdzaak stelt, dat op 27 Juni 1935 door den heer Norbert Jansen in zijn kwaliteit van penningmeester van de Vereeniging Koninklijke Liedertafel „Souvenirs des Montagnards" een voorloopig contract is geteekend, waarbij de vereeniging van eischer 5 films tegen den prijs van Der film plus 5 reclamehuur heeft gehuurd; dat de eind datum van dit contract werd bepaald op 31 December 1935, doch later stilzwijgend werd verlengd, daar eischer eerst op 26 October 1935 wegens bepaalde omstandigheden in staat was het contract te bevestigen; dat van de 5 films er twee door gedaagden zijn afgenomen, waarvan de laatste op 6 Maart 1936; dat eischer herhaalde malen gedaagden heeft aangemaand de openstaande films af te nemen of te betalen, vaaraan geen gevolg werd gegeven en dat hij tenslotte van den heer W. van Dun te Tilburg bericht ontving, dat deze de exploitatie van de Nieuwe Bioscoop te Tilburg, welke vóórdien door gedaagden werd geëxploiteerd, had overge-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 9