UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN
11
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in
haar zitting van Woensdag, 21 Juli 1937 inzake het door
de N.V. Loet C. Barnstijn's Filmproductie te 's-Gravenhage
op 26 April 1937 aanhangig gemaakt geschil contra de Ne-
derlandsche Filmassociatie „Visie", gevestigd te Amsterdam,
uitspraak gedaan:
Ie. dat de vordering van eischeres (Barnstijn) tot schade
vergoeding gedeeltelijk en wel tot een bedrag nader door
de Commissie vast te stellen (indien althans daaromtrent
door partijen geen overeenstemming zou worden bereikt)
moet worden toegewezen en gedaagde (Visie) mitsdien
moet worden veroordeeld om aan eischeres het aldus
vast te stellen bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwij
ting te betalen, echter met de bepaling, dat dit bedrag
eerst verschuldigd zal zijn, zoodra de film „Living in the
Netherlands(inclusief de betreffende gedeelten der
,,Nederland"-film) voor de eerste maal in het openbaar
in eenig bioscooptheater in Engeland zal zijn vertoond;
2e. dat aan eischeres haar overige contra gedaagde ingestel
de vorderingen moeten worden ontzegd;
3e. dat de geschilkosten, in totaal bedragende 60.voor
J4 gedeelte door eischeres en voor 74 gedeelte door ge
daagde betaald moeten worden.
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging:
dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat zij op of omstreeks
10 December 1934 met gedaagde een overeenkomst is aange
gaan, waarbij gedaagde haar heeft overgedragen het alleen-
vertooningsrecht van de film „Nederland" voor Nederland,
Nederlandsche koloniën en België en tevens het alleen-ver-
kooprecht van deze film voor de geheele wereld; dat, waar
deze door gedaagde vervaardiHe film gedeeltelijk was gefi
nancierd door de Algemeene Nederlandsche Vereeniging tot
bevordering van het Vreemdelingenverkeer, volgens de toe
voeging aan het contract aan deze vereeniging het recht is
gegeven tot het geven van voorstellingen uitsluitend voor
representatieve doeleinden, excursies van journalisten, beslo
ten gezelschannen, exDOsities bij een lezing en soortgelijke,
zonder dat deze vereeniging het recht heeft deze film in
publieke voorstellingen, of in voorstellingen, waar entree ge
heven wordt, te vertoonen of te doen vertoonen; dat eischeres
meerdere malen geconstateerd heeft, dat vertooningen van de
film plaats hadden anders dan met het oog op de A.N.V.V.
was afgesproken met gedaagde en in strijd met het wezen
en het doel van de overeenkomst, daar zelfs in Nederland
sche bioscooptheaters deze film gratis ter vertooning gebracht
is, o.a. in een bioscooptheater te Leeuwarden; dat eischeres
voorts vernomen heeft, dat de film in meerdere plaatsen op
onjuiste wijze vertoond werd, zoo o.a. in Oostenrijk, waar de
film in handen bleek te zijn van een Weensch verhuurkan
toor; dat niet alleen gedaaade daardoor eischeres sterk heeft
benadeeld, zoodat het eischeres ten slotte onmogelijk bleek
om de geïnvesteerde gelden terug te winnen, doch bovendien
was het uit de geheele houding van gedaagde op te maken,
dat hier geen goede trouw aanwezig was; dat n.l„ toen eische
res voor het vervaardigen van een nieuwe copie het negatief
van gedaagde opvroeg, haar bleek, dat gedaagde haar niet
stuurde het oorspronkelijk negatief, doch dat het ingezonden
negatief voor een groot gedeelte door z.g. dupes vervangen
was en zelfs wel op een zoodanige wiize, dat het vervaar
digen van een goede copie niet meer mogelijk bleek te zijn:
dat eischeres een nieuwe come noodii had, niet alleen voor
de exploitatie in Nederland zelf, doch ook voor West-Indië,
waar zij deze film geplaatst had voor en dat deze
transactie nu mislukt is; dat gedaagde in gebreke is gebleven
te voldoen aan het verzoek van eischeres, vervat in haar
brieven van 3 en 15 Februari, 11 en 19 Maart 1937, om toe
zending van het negatief voor de vervaardiging van een smal-
film; dat een door de Visonor Educational Films Ltd., ge
vestigd te Londen, vervaardigde film, getiteld „Living in the
Netherlands" in een vanwege de Nederlandsche Vereeniging
voor Cultureele Films te 's-Gravenhage op 3 April 1937 ge
geven voorstelling in het City Theater aldaar is vertoond,
waarbij eischeres geconstateerd heeft, dat beduidende gedeel
ten van deze film niets anders waren dan gedeelten van de
film „Nederland"; dat gedaagde deze gedeelten aan de firma
Visonor heeft afgestaan zonder daarbij mede te deelen. dat
de vertooningsrechten daarvan toebehoorden aan eischeres;
dat van een verdere exploitatie van de film „Nederland"
door eischeres niets meer zal kunnen komen, daar zij steeds,
voor zoover contracten deze film betreffende door haar zijn
afgesloten, de kans loopt, dat koopers van deze film, die bij
contract alleenvenooningsrecht hebben overgedragen gekre
gen, haar aanspraken voor schadevergoeding, wanneer de
film „Living in the Netherlands" met dezelfde opnamen in
hun gebied wordt vertoond; dat eischeres aan de film „Neder
land ten koste heeft gelegd voor het aankoopen van de
alleen-vertooningsrechten voor Nederland, de Nederlandsche
koloniën en België en voor de nasynchronisatie een
bedrag van dat haar transactie met Curacao voor de
som van f... geen voortgang kon vinden, omdat van het
negatief geen behoorlijke copie kon worden getrokken; dat
zij echter voor Nederlandsch Oost-Indië de film bij contract
voor exploitatie aldaar heeft afgesloten en derhalve genood
zaakt is dit contract uit te voeren; dat eischeres de film nog
niet in het buitenland heeft geplaatst, in het bijzonder ook
niet, omdat zij evenals voor Curacao van het beschadigde
negatief geen behoorlijke copie kon verkrijgen; dat eischeres
op grond van het vorenstaande der Commissie verzocht heeft:
a. gedaagde te veroordeelen tot vergoeding van alle geleden
schade en winstderving; b. gedaagde te veroordeelen eischeres
te vrijwaren voor eventueele schade-acties van koopers van
de film in de gebieden, waarvoor eischeres de film bij con
tract heeft afgesloten en wel met name Nederlandsch Oost-
Indië; c. voorts met uitzondering voor zoover het Neder
landsch Oost-Indië betreft, het contract met gedaagde voor
de rest te ontbinden; d. met inachtneming van het door
eischeres in de film geïnvesteerd bedrag van het ver
lies voor Curacao, winstderving enz., de door gedaagde aan
eischeres te betalen vergoeding vast te stellen op of
zooveel meer of minder als de Commissie naar recht en
billijkheid juist zal oordeelen;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak aanvoert, dat zij in
antwoord op een verzoek van de Nederlandsche Vereeniging
voor Cultureele Films op 6 Juli 1936 aan deze vereeniging
schriftelijk heeft medegedeeld, dat zij bereid was het origi
neel negatief van de film „Nederland" gratis ter beschikking
te stellen van Visonor Educational Films Ltd. te Londen, een
Engelsche organisatie, met een gelijksoortig doel als de Ne
derlandsche Vereeniging voor Cultureele Films, zulks ten
behoeve van de vervaardiging van een cultureele film, be
stemd voor vertooning in Engelsche scholen, waaraan ge
daagde echter heeft toegevoegd, dat daartoe ook de toestem
ming moest worden "evraagd van eischeres; dat na vele
maanden, waarin gedaagde niets meer omtrent deze zaak ver
nam, omstreeks October 1936 eenige vertegenwoordigers van
de Engelsche relatie der Cultuurfilmcentrale, wier bezoek
door deze centrale was aangekondigd, met gedaagde over de
zaak zijn komen spreken, waarbij gedaagde er op vertrouwd
heeft, dat de Cultuurfilmcentrale inmiddels de vereischte toe
stemming van eischeres had gevraagd; dat gedaagde ten be
wijze hiervan aan de Commissie heeft overgelegd een brief
van het Hoofdbestuur der Cultuurfilmcentrale dd. 5 Mei 1937.
gericht aan gedaagde, waarin een en ander wordt bevestigd
en waarin verklaard wordt, dat de film „Living in the
Netherlandsuitsluitend is bestemd voor onderwijs-doeleinden
in Engeland; dat gedaagde zich geheel belangeloos en zonder
eenig financieel oogmerk bereid heeft verklaard de gevraagde
medewerking te verleenen en voorts, dat de Cultuurfilm
centrale, hoewel haar dat door gedaagde was verzocht, heeft
nagelaten de toestemming van eischeres te vragen voor het
beschikbaar stellen van het negatief der film „Nederland"
aan Visonor voornoemd; dat de film „Living in the Nether
lands hoogstens slechts eenige kleine stukken van de ,.Ne-
derland'-film bevat en dat Visonor voornoemd nimmer het
recht heeft gekregen om de film anders dan in Engelsche
scholen te vertoonen;
dat gedaagde terzake van den toestand van het negatief
van de film „Nederland" aanvoert, dat bij het afwerken van
het negatief van deze film in een der afwerk-inrichtingen (ten
tijde, dat gedaagde nog niet de beschikking had over een
eigen daarvoor benoodigde inrichting) een ongeluk is ont
staan, waardoor ruim de helft van het materiaal vrij ernstig