de bezwaren van het Hoofdbestuur en meer spe
ciaal tegen het feit, dat een der verordeningen
voor personen beneden 14 jaar den toegang tot
de bioscoop verbiedt, terwijl hiervoor geen enkele
reden bestaat, nu de Centrale Filmkeuring vooral
voor personen beneden 14 jaar zeer strenge nor
men stelt.
Spreker releveerde tenslotte, dat de Nederland-
sche Bioscoop-Bond in de tien jaar, dat de Wet in
werking is, getoond heeft de Wet door zijn leden
te willen doen naleven, met de meeste coulance,
want deze coulance was noodig, omdat de Wet
zooveel dubia vertoont, dat men over den uitleg
van verschillende artikelen telkens opnieuw zou
kunnen gaan procedeeren.
Wanneer wij, aldus spreker, in verzet zijn ge
komen, is het alleen, omdat B. en W. van Bergen
op Zoom wilden doorzetten.
Spreker vertrouwde, dat, voor wat de inter
pretatie van artikel 4 betreft, Gedeputeerde Sta
ten het met het Hoofdbestuur eens zouden zijn en
dat zij het schorsingsbesluit zouden willen ver
nietigen.
UITVOERING MINIMUMPRIJZEN
REGLEMENT
Naar aanleiding van de vele verzoeken van
exploitanten om op de voor hen vastgestelde mi
nimum entreeprijzen een uitzondering te mogen
maken voor z.g. populaire vertooningen, reprise-
vertooningen en werkloozenvoorstellingen, zij er
nog eens nadrukkelijk op gewezen, dat een afzon
derlijke vaststelling van prijzen voor bedoelde
voorstellingen in strijd zou zijn met het minimum-
prijzenreglement.
Dit reglement kent wel afzonderlijke minimum
prijzen voor permanente-, reizende- en journaal
bioscopen, alsmede voor ochtend-, middag-,
avond- en kindervoorstellingen, doch niet voor
z.g. populaire-, reprise- of werkloozenvoorstel
lingen.
Voor deze voorstellingen zijn opzettelijk geen
uitzonderingen gemaakt, omdat met deze voorstel
lingen een misbruik in het bedrijf is binnengeslo
pen, hetgeen veleer uitgeroeid dan aangemoedigd
moet worden, en ter bestrijding waarvan het mini-
mum-prijzenreglement juist in het leven is geroe
pen.
Natuurlijk blijft men geheel vrij ook in de toe
komst deze voorstelingen te geven, mits men maar
niet beneden den vastgestelden minimumprijs
komt.
Wel kan nu reeds worden medegedeeld, dat de
Prijzen-Commissie besloten heeft, van welk besluit
de leden dezer dagen kennis krijgen, het maximum
aantal plaatsen, waarvoor de vastgestelde mini
mumprijzen mogen gelden, op 1/3 van het door
iederen bioscoopexploilant opgegeven totaal aantal
plaatsen vast te stellen, in overeenstemming met
art. 4 C.c'. van het reglement. Dit beteekent
geenszins, dat het oorspronkelijk geldende aantal
plaatsen voor den mimimumprijs moet worden uit
gebreid. Wel echter heeft de Comissie met deze
maximale vaststelling de bedoeling gehad den ex
ploitant wat meer de vrije hand te laten in het
voeren van zijn eigen prijzenpolitiek.
Ter voorkoming van misverstand zij tenslotte
nog opgemerkt, dat op de glasbiljetten, waarvan
het aantal overeenkomstig art. 4 C.b. 5 door de
betreffende P.C.-colleges is vastgesteld, zooals te
doen gebruikelijk twee toegangsprijzen mogen
worden verstrekt.
D E
FILMIMPORT
Blijkens officieele gegevens telde Zweden op
1 Januari 1937 1490 bioscopen en bedroeg het aan
tal geïmporteerde films in dat land gedurende 1936
263. Polen heeft bij een bevolking van 33 millioen
700 bioscopen, terwijl er het laatste jaar 215 films
werden geïmporteerd. Zwitserland heeft 352 bio
scopen en had in 1935 een import van 485 groote
speelfilms.
Wanneer men weet, dat Nederland met 350
bioscopen in 1935 514 en in 1936 573 groote speel
films binnen zijn grenzen zag komen, dan valt aan
stonds vast te stellen, dat de filmimport in Neder
land ver boven dien van Zweden en Polen uit
gaat en zelfs dien van Zwitserland in niet geringe
mate overtreft.
Weegt men de 'cijfers nauwkeurig tegen elkaar
af, dan kan de conclusie geen andere zijn, dan dat
de filmimport in ons land bezig is ten aanzien
van de afzetmogelijkheid buiten normale verhou
dingen te groeien.
Het is bekend, dat zoowel het Hoofdbestuur van
den Nederlandschen Bioscoop-Bond als de Be
drijfsafdeling Filmverhuurders het vraagstuk van
den filmimport meermalen ernstig onder de oogen
hebben gezien.
Men blijft ten aanzien van dit vraagstuk diligent
en het ligt in de verwachting, dat ook op dit
gebied regelend door den Bond zal moeten wor
den opgetreden.
Bovenstaande cijfers toonen de noodzakelijkheid
daarvan duidelijk aan.
OVERGANGSBESLUIT VAN 1 FEBR. 1937.
Op verzoek van den heer J. H. P. Mulder te
Rijswijk heeft het Hoofdbestuur de aan genoemden
heer verleende toestemming tot vestiging van een
permanente bioscoop in de gemeente Rijswijk in
getrokken.