ligd is, zulk een onderneming wordt opgericht. deze vrijgesteld is van betaling van vermakelijk- heidsbelasting voor den tijd van vijf jaar, gerekend vanaf den dag, dat de nieuwe zaak in exploitatie genomen is. Voor het overige is de vestigings- mogelijkheid van bioscopen in Polen voorzoover ons thans bekend is, niet beperkt. In Denemarken is voor de vestiging van nieuwe bioscopen de toestemming noodig van het Ministe rie van Justitie, dat te dezen opzichte vergaande bevoegdheden heeft. Zoo mag in Denemarken een bioscoophouder slechts één bioscoop exploiteeren. Om toestemming te krijgen tot het vestigen van een nieuwe bioscoop moet voorts aan den Staat een bepaalde som wor den betaald. Indien de exploitant het beheer over zijn bioscoop naar behooren voert, wordt de ver kregen toestemming doorloopend verlengd. Hieruit blijkt dus, dat de leiding van de exploi tatie geregeld door de overheid wordt gecontro leerd. Opmerkelijk is voorts, dat in dit land een bio scoopexploitant niet tegelijkertijd filmproducent, verhuurder, of participant in een dergelijke onder neming mag zijn. In Zweden en België zijn tusschen de organi saties van bioscoopexploitanten en filmverhuur ders onderhandelingen gaande om onderling tot een afspraak te komen, volgens welke de vestiging van nieuwe bioscopen aan het toezicht der organi saties wordt onderworpen. Men streeft naar een overeenkomst, gelijk aan die, welke eenigen tijd in Zwitserland tusschen de organisaties gegolden heeft, doch welke, naar wij meenen te weten, niet meer in werking is. Zooals bekend houdt de Zwitsersche regeering zich thans zelve met Het vraagstuk van de vesti ging van nieuwe bioscopen bezig. In Cechoslovakije zijn besprekingen gaande tus schen het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en het bedrijf om tot een algemeene regeling ten aanzien van de vestiging van nieuwe bioscopen te komen. Naar verluidt zou deze regeling in overeenstem ming worden gebracht met die van de Duitsche Reichsfilmkammer. Voorzoover ons bekend, is in Estland, Finland, Luxemburg en Oostenrijk de kwestie van de vesti ging van nieuwe bioscopen nog niet onder de oogen gezien. In Noorwegen bestaat aan een regeling van de onderhavige aangelegenheid geen behoefte, omdat in dit land alle bioscopen van beteekenis onder toezicht van de gemeentebesturen staan. UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar zitting van Woensdag, 11 Augustus 1937 inzake het door de firma M. Bonnist Zonen, gevestigd te Amsterdam, op 29 Juli 1937 aanhangig gemaakt geschil contra den heer P. H. Bakker, exploitant van het Centraal Theater te Hil versum, uitspraak gedaan, dat de vordering van eischeres (Bonnist) moet worden toegewezen en gedaagde (Bakker) mitsdien moet worden veroordeeld om aan eischeres te be talen het gevorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20.met de bepaling, dat de betaling van dit bedrag moet geschieden in 9 wekelijksche termijnen van en 1 termijn van vanaf Maandag, 23 Augustus 1937 en de 9 daarop volgende Maandagen, waarbij de Com missie voorts heeft bepaald, dat, indien gedaagde met de betaling van een dezer termijnen in gebreke mocht blijven, zonder nadere sommatie de boycot te zijnen opzichte zal worden uitgevaardigd. Deze uitspraak is gegrond op de overweging, dat ge daagde erkend heeft het gevorderd bedrag verschuldigd te zijn en eischeres met de in de uitspraak omschreven beta lingsregeling accoord is gegaan. Inzake het door de N.V. Remaco's Filmbedrijf, gevestigd te Amsterdam, op 12 Juni 1937 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Corso Maatschappij tot Exploitatie van Bioscoop Theaters, gevestigd te Arnhem, waarbij de Com missie verklaart, dat gedaagde aan eischeres geen filmhuui geacht moet worden verschuldigd te zijn terzake van de film „De perfecte misdaad" en eischeres verplicht moet worden geacht één der vijf nog van het contract tusschen partijen d.d. 28 April 1936 openstaande films gratis aan gedaagde te leveren. De Commissie heeft voorts uitspraak gedaan, dat de vor dering van eischeres ten deele, n.1. voor wat betreft de verschuldigde filmhuur a fgegrond moet worden geacht en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om vóór of uiterlijk op 31 December 1937 een bedrag van aan eischeres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, met dien verstande, dat gedaagde daartegenover gerechtigd is, behalve de hiervoren bedoelde film, welke eischeres gratis aan gedaagde heeft te leveren, nog vier films, behoorende tot het contract d.d. 28 April 1936, af te nemen. De Commissie veroordeelt beide partijen elk in de helft der arbitragekosten, in totaal bedragende f 20. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwe gingen: dat eischeres stelt, dat zij bij contract d.d. 28 April 1936 met gedaagde een overeenkomst voor den z.g. verhuur en huur van 8 met name genoemde films is aangegaan, welke films in z.g. eerste vertooning-Arnhem vóór 1 Juni 1937 tegen den prijs van per programma moesten worden afgenomen; dat, nadat gedaagde twee der 8 gecontracteerde films had afgenomen, eischeres ter vertooning vanaf 16 April 1937 aan gedaagde geleverd heeft de film „De per fecte misdaad"; dat echter deze film reeds eerder in Arnhem was vertoond; dat eischeres, haar fout erkennende;, bij schrijven d.d. 29 April 1937 aan gedaagde een voorstel heeft gedaan om gedaagde schadeloos te stellen, welk voorstel hierop neerkomt, ten eerste, dat gedaagde voor de film „De perfecte misdaad" geen filmhuur behoeft te betalen en ten tweede, dat eischeres een ander programma gratis aan ge daagde levert en ten derde, dat de expiratiedatum van het contract verlengd wordt tot 1 October 1937; dat gedaagde dit voorstel niet heeft willen accepteeren en van eischeres een schadevergoeding van heeft gevorderd; dat eischeres deze vordering onredelijk acht; dat, waar partijen niet terzake tot overeenstemming kunnen geraken, eischeres in overleg met gedaagde het geschil heeft aanhangig ge maakt; dat eischeres aan de Commissie verzocht heeft te verklaren, dat haar voorstel redelijk is, daarbij tevens van gedaagde vorderende betaling van de filmhuur der van het reeds geëxpireerde contract nog niet afgenomen films; dat gedaagde verklaard heeft het vorenbedoeld voorstel

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 9