10
In het onderhavig geval heeft zich bovendien
de omstandigheid voorgedaan, dat het bestuur van
de betrokken vereeniging eenige films had gekocht
van een lid van den Bond. Krachtens bedrijfsbesluit
van 13 Maart 1933 is het den leden van den Bond
verboden om films ten verkoop of gebruik af te
staan aan een persoon of zaak, die geen lid is
van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, tenzij
tegen onderteekening door dezen derde eener ver
klaring, waarin deze er tegenover den Nederland
schen Bioscoop-Bond voor instaat, dat de betref
fende films zonder schriftelijke toestemming van
het Hoofdbestuur van den Bond niet zullen wor
den vertoond in strijd met eenige bepaling, die voor
de leden van den Nederlandschen Bioscoop-Bond
zelve geldt voor de vertooning van films in Neder
land blijkens de Statuten en Reglementen van dien
Bond of blijkens eenig ander door .den Nederland
schen Bioscoop-Bond genomen besluit en waarbij
hij aan den Bond bij wijze van boete 2000.
verschuldigd wordt, telkens wanneer een dezer
films in strijd met het vorenstaande in Nederland
wordt vertoond.
Het bestuur van „Herwonnen Levenskracht" is
indertijd accoord gegaan met deze voorwaarde en
het is op dezen grond, dat het niet in de mogelijk
heid heeft verkeerd om te Tegelen, ten aanzien
waarvan de Nederlandsche Bioscoop-Bond met in
stemming van al zijn leden, een soort film-embargo
heeft aangekondigd, de zeer voorbarige aangekon
digde vertooning te doen doorgaan.
Er is hier derhalve geen sprake van eenig
machtsmisbruik, zelfs niet van eenige actie van de
zijde van den Bond, doch van een volkomen nor
male consequentie eener zakelijke overeenkomst,
verband houdende met den toestand ter plaatse.
De verontwaardiging, welke de bestuurderen van
het Volkshuis op den bewusten avond ten toon
hebben gespreid, komt echter in een juister licht
te staan, wanneer men weet, dat de vereeniging,
welke het Volkshuis in Tegelen in exploitatie heeft
en waarvan de plaatselijke afdeeling van „Her
wonnen Levenskracht" een onderafdeeling is, van
een heropening van de bioscoop schade vreest voor
de bedrij f suitkomsten van het Volkshuis.
Het is zelfs niet gewaagd te veronderstellen,
dat eenige dezer heeren, die in den Raad zitting
hebben en daar steeds de heftigste, zoo niet de
eenige opponenten zijn tegen een bijlegging van
de bestaande kwestie, hun raadslidmaatschap mis
bruiken ten behoeve van een particulier commer
cieel belangVan machtsmisbruik en gebrek
aan verantwoordelijkheidsbesef gesproken
Dit alles zou onzerzijds rustig kunnen worden
voorbijgegaan, indien niet een van de kopbladen
van de z.g. Vereenigde Katholieke Pers ,,De Nieu
we Dag" genaamd, dit „gevalletje" zou hebben
aangegrepen als een welkome gelegenheid om de
gezindheid, die een paar van de daaraan verbon
den medewerkers den Nederlandschen Bioscoop-
Bond toedragen, te spuien.
Het is niet de eerste maal, dat we te dezer plaatse
den degen kruisen met tegenstanders. Wij zijn
van meening, dat wij dat altijd hebben gedaan op
een sportieve wijze. Zoodra wij echter iets aan
ons adres onder de oogen krijgen in de kolommen
van deze uitgave, bekruipt ons eenige weerzin,
welke ons voor het alternatief stelt öf met het ge
zicht den anderen kant uit door te loopen, óf den
onverhoedschen aanvaller af te straffen.
Wie het fraais onder den kop „Tyrannie van
den Bioscoop-Bond" zou gelezen hebben, zou wel
licht begrijpen, dat wij ertoe geprikkeld werden
het laatste te doen. Het onwaarachtige en genie
pige zit hem juist hierin, dat eenige medewerkers
van dit blad, die op de hoogte kunnen zijn van
de verhoudingen, tegen beter weten in de mede-
deeling van de bestuurderen van het „Volkshuis"
te Tegelen misbruiken uitsluitend en alleen om
het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf voor
de zooveelste maal „onduldbaar machtsmisbruik"
te kunnen aanwrijven en er dit keer een trap in
den rug aan te kunnen toevoegen door het te doen
voorkomen, alsof dezerzijds 'aan de Katholieke
T.B.C.-bestrijding moeilijkheden in den weg zou
den zijn gelegd. Onze aanvankelijk gegeven uit
eenzetting moge voldoende aantoonen het leugen
achtige en opzettelijk kwade dezer aantijging.
Meer nog dan de valsche getuigenis van dit
blad grieft ons de suggestie, dat van de zijde van
ons bedrijf iets zou zijn ondernomen tegen datgene,
n.1. de liefdadigheid, waarvoor het altijd zoozeer
gevoelig is geweest.
Laat deze krant eens aantoonen, dat zij ook
maar één procent aan liefdadigheid voor haar re
kening heeft genomen van hetgeen de menschen in
ons bedrijf daarvoor in den loop der jaren hebben
gedaan.
Wat tenslotte te zeggen van deze passage, welke