12
1936 tusschen partijen aangegane overeenkomst inzake den
zoogenaamden verhuur en huur van het Nederlandsch-Indisch
filmjournaal van gedaagde.
De Commissie veroordeelt gedaagde in de kosten van het
geschil, bedragende 40.
Deze uitspraak is gegrond op de overweging:
dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat dato 28 Augustus
1936 tusschen partijen een contract is aangegaan inzake
den zgn. verhuur en huur van het zgn. Anif-filmjournaal
(Nederlandsch-Indisch filmjournaal), waarbij eischeres het
recht verkreeg deze jcurnaalfilms in haar bioscooptheaters
te Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam te vertoonen;
dat sub 6a. van het betreffend contract is bepaald, dat ge
daagde garandeert, dat het journaal aan bepaalde algemeene
kwaliteits-eischen, zoowel als aan eischen speciaal voor dit
journaal geldende, zal voldoen: dat sub 7e. van het contract
als ontbonden te beschouwen, indien deze garantie niet wordt
nagekomen; dat eischeres reeds vanaf Januari 1937 herhaal
delijk gedaagde op de inferieure kwaliteit der geleverde
journaalfilms heeft opmerkzaam gemaakt, maar dat zij met
het oog op de nationale zaak, welke het Nederlandsch In
disch filmjournaal zou dienen, de vertooning ervan in haar
theaters aanvankelijk heeft voortgezet in de verwachting,
dat de door gedaagde toegzegde verbetering van het jour
naal, waarvan de fouten door gedaagde als „kinderziekten"
werden gekwalificeerd, tot stand zou komen; dat het Anif-
journaal echter geen vorderingen heeft gemaakt en nog
steeds op een te laag peil staat, zoowel kwalitatief en foto
grafisch als wat het geluidsgedeelte betreft; dat eischeres,
hoe zeer zij ook prijs stelt op een werkelijk goed Indisch
journaal, het journaal, zooals dat tot dusver docr gedaagde
is geleverd, niet langer kan vertoonen wegens de slechte
kwaliteit ervan; dat eischeres der Commissie verzocht heeft
het contract ontbonden te verklaren en wel met ingang van
13 Augustus 1937 (zijnde de datum, waarop eischeres voor
het eerst een Indisch journaal als onvertconbaar aan ge
laagde heeft teruggezonden) of een lateren door de Com
missie te bepalen datum; dat eischeres voorts der Commissie
subsidiair verzocht heeft te willen vaststellen, op welk bedrag
de werkelijke waarde van het haars inziens inferieure jour
naal, voor zoover zij dit althans sinds 13 Augustus 1937 heeft
vertoond, moet worden gesteld:
dat gedaagde in hoofdzaak verklaard heeft, dat, waar
de vordering van eischeres gegrond is op de vermeende
inferieure kwaliteit van het Indisch journaal, de beoordee
ling van deze kwaliteit door de Commissie moet geschieden;
dat de Commissie met betrekking tot de in het tusschen
partijen op of omstreeks 28 Augustus 1936 aangegaan con
tract onder 7e. voorkomende bepaling dat partijen de
vraag, of de kwaliteit van het journaal grond oplevert tot
ontbinding van het contract en het eischen van schadever
goeding, kunnen voorleggen aan drie scheidslieden, aan te
wijzen door partijen of door den Directeur van het Bureau
van den Nederlandschen Bioscoop-Bond van oordeel is,
dat aan de bedoelde arbitrage-clausule rechtskracht moet
worden ontzegd, daar beide partijen lid van den Neder
landschen Bioscoop-Bond zijn en in artikel 1 van het Ar
bitrage-Reglement voor dien Bond, welk Reglement voor alle
leden van den Bond bindend moet worden geacht, is be
paald, dat met uitsluiting van den burgerlijken rechter aan
de Bcnds-arbitrage zijn onderworpen alle tusscen de leden
van den Bond onderling ontstane geschillen, waaruit volgt,
dat de leden van den Bond niet gerechtigd zijn bij onder
linge overeenkomst van deze dwingende reglementaire be
paling af te wijken;
dat bovendien de overeenkomst tusschen partijen is aan
gegaan op de Algemeene Voorwaarden van Verhuur en
Huur van Films van den Nederlandschen Bioscoop-Bond,
waarvan in artikel 25 is bepaald, dat alle uit en naar aan
leiding van de vertooningsovereenkomsten tusschen huurder
en verhuurder ontstane geschillen, behalve die, bedoeld in
de artt. 10 en 14 van dit Reglement (welke niet van toe
passing zijn op het onderhavig geschil) met uitsluiting van
den burgerlijken rechter onderworpen zijn aan de arbitrage
van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, zooals die is ge
regeld in het Arbitrage-Reglement van dien Bond, zoodat ook
daardoor alle rechtskracht aan de afwijkende arbitrage-clau
sule wordt ontnomen;
dat een beroep op de wellicht vermeende omstandigheid,
dat er eigenlijk geen geschil in den waren zin des woords
tusschen partijen bestaat en dat de door de partijen of den
Bondsdirecteur aan te wijzen scheidslieden slechts een bindend
advies terzake van de kwaliteit van het journaal hebben te
geven, niet opgaat, wijl het advies dezer scheidslieden door
partijen slechts wordt ingewonnen, wanneer partijen over
de vraag, of de kwaliteit van het journaal grond oplevert
tot ontbinding der overeenkomst en het eischen van schade
vergoeding, van inzicht verschillen en dus te dezer zake een
geschil tusschen partijen geacht moet werden te zijn ontstaan;
dat voorts de wijze, waarop geschillen vallende onder de
competentie van de arbitrage van den Nederlandschen Bio
scoop-Bond moeten worden behandeld in hoofdzaak is ge
regeld in artikel 15 van het Arbitrage-Reglement van den
Bond, waarbij tevens is bepaald, dat „elke Kamer (der Com
missie van Geschillen en van den Raad van Beroep) geheel
vrij (is) in de wijze van-behandeling van elk geschil", zcodat
partijen niet gerechtigd kunnen worden geacht van het Ar
bitrage-Reglement bij onderlinge overeenkomst af te wijken
ten aanzien van de te volgen procedure, welke uitsluitend
tot de bevoegdheid der Commissie van Geschillen en/of den
Raad van Beroep behoort;
dat vaststaat, dat beide partijen lid van den Nederland
schen Bioscoop-Bond zijn;
dat volgens de Bondsvoorwaarden en tevens volgens de
Statuten en het Arbitrage Reglement van den Bond alle
tusschen de leden onderling ontstane geschillen door de
Commissie van Geschillen worden uitgemaakt;
dat de Commissie van Geschillen bevoegd is om van dit
geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitrage-commissie, wier beslissingen vatbaar zijn voor hoo-
ger beroep bij den „Raad van Beroep" van den Bond;
dat ingevolge sub 6 van het op of omstreeks 28 Augustus
1936 tusschen partijen aangegaan contract gedaagde heeft
gegarandeerd, dat alle journaalafleveringen op de voor
journaalfilm gebruikelijke wijze zullen worden samengesteld
en, zoowel vanuit een film-journalistiek standpunt als vanuit
een filmbeeld- en geluidstechnisch oogpunt bezien, prima
verzorgd zullen zijn, terwijl hierbij verder is bepaald: „Het
journaal zal een overzicht geven van de laatste, voor het
Moederland interessante Nederlandsch-Indische gebeurtenis
sen, aangevuld, voor zooveel noodig, met ten hoogste twin
tig procent (gemiddeld per maand gerekend) andere opna
men, die het moederlandsche publiek op boeiende wijze een
beeld geven van de Nederlandsch-Indische samenleving of
van de menschen en toestanden daar te lande. Profilti draagt
in het bijzonder zorg, dat de journaal-afleveringen een zoo
actueel mogelijk karakter dragen";
dat de Commissie door eigen aanschouwing heeft vastge
steld, dat de Indische journaalfilms, welke door gedaagde
aan eischeres zijn geleverd, in geenen deele voldoen aan
hetgeen gedaagde volgens sub. 6 van het contract aan
eischeres heeft gegarandeerd;
dat immers groote gedeelten van deze journaalfilms wazig
en onduidelijk, dus slecht gefotografeerd zijn, terwijl deze
films vanuit geluidstechnisch oogpunt zeker niet geacht
worden te voldoen aan redelijke eischen, welke aan een
journaalfilm worden gesteld;
dat voorts de betreffende films grootendeels (althans voor
een veel grooter gedeelte dan het contractueel toegestane
percentage van 20) bestaan uit andere opnamen dan van
actueele gebeurtenissen;
dat de betreffende journaals uit filmjournalistiek oogpunt
slechts weinig bieden, wat van voldoende actueele betee-
kenis voor het moederland kan worden genoemd;
dat weliswaar enkele filmopnamen, die een beeld bedoelen
te geven van de Nederlandsch-Indische samenleving of van
de menschen en toestanden daar te lande, als documentair
interessant genoemd kunnen worden, maar dat het meerendeel
dezer opnamen geacht moet worden in geenen deele te be
antwoorden aan de eischen, die in het contract dienaangaande
zijn gesteld;