het antwoord van den Minister, ja, dit zelfs in het geheel niet publiceert. Op het „Kasteel van Aemstel" is men echter voor geen kleintje vervaard. Zelfs ,,De Tijd", die onder den kop ,,De Nieu we Dag schrijft" het zetsel van het bewuste hoofdartikel uit het kopblad naar haar kolommen heeft laten verhuizen, heeft het zelfs niet noodig geoordeeld onze repliek te publiceeren, evenmin als het antwoord van den Minister. Sluit het et mon droit" in haar blazoen andermans recht uit? Wij bevinden hier de journalistiek op haar slechtst. Nog ééns:van machtsmisbruik ge sproken TWEEDE KAMER OVER HET BUMA-BELEID. Blijkens de algemeene beschouwingen van het voorloopig verslag betreffende de Rijksbegroo- ting voor Justitie hebben voorts verscheidene leden van de Tweede Kamer de aandacht van den Mi nister er op gevestigd, dat in het orgaan van den Nederlandschen Bioscoop-Bond van 1 September 1937 een artikel voorkomt, waarin wordt medege deeld, dat over de jaren 1933, 1934 en 1935 de ontvangsten van B.U.M.A. resp. 132.000. 236.000.— en 259.000.— beliepen, terwijl de onkosten in deze jaren resp. 86.000, 113.000 en 133.000 bedroegen. Voor 1934 ontvingen de Nederlandsche aangeslotenen van het totaalbe drag aan uitkeeringen ad 100.901,47 slechts 16.061,61 of 16 Gaarne zou men van den Minister vernemen, of deze cijfers juist zijn. Is dat het geval, dan zijn zij wel zeer ongunstig, aldus deze kamerleden. Het bureau beantwoordt dan wel slecht aan de bedoelingen, waarmee het is opgericht. Op het oordeel van den Minister hieromtrent zou men prijs stellen". Hierop heeft Zijne Excelentie, de Minister van Juistie geantwoord, dat wat de critiek van den Nederlandschen Bioscoop-Bond op de hooge on kosten van de B.U.M.A. betreft, mag verwezen worden naar een overweging van de arbitrage commissie Suyling, waarin terecht wordt opge merkt, dat niet zij, die het auteursrecht betalen, maar zij, voor wie het geïnd wordt zich hebben af te vragen ,of de met de inning belaste organi satie, gelet op de omstandigheden, voldoende zui nig werkt. Dat 84 van het voor 1924 uitgekeer de bedrag het buitenland ten goede kwam, moet niet gesteld worden op rekening van B.U.M.A., doch van diegenen, die in dat jaar zoo overwe gend muziek van buitenlandsche componisten ten gehoore gaven. Dit ministerieele antwoord vermag niet ons de bevrediging te schenken, welke dat van den Mi nister van Binnenlandsche Zaken ons gaf. De be treffende overweging van de arbitragecommissie Suyling zou juist zijn, wanneer twee gelijkberech tigde partijen tegenover elkaar stonden. Niet uit het oog mag immers verloren worden, dat de met de inning van de auteursrechten belaste organisatie, n.1. het B.U.M.A., een instelling is met een semi-officieele concessie, derhalve over een dwingende macht beschikt, terwijl de andere partij slechts te betalen heeft, wat van haar ge vorderd wordt. In zulk een geval rust op een dergelijke instelling toch dubbel zwaar de ver plichting een behoorlijk gebruik te maken van de gelden, welke door haar worden geïnd en welke voor de andere partij een zware belasting betee- kent. Wanneer zulks niet het geval is, moet er toch een mogelijkheid tot correctie bestaan. Dat er vreemde dingen gebeuren bij het B.U.M.A. hebben wij in ons artikel overtuigend aangetoond; over de juistheid van de cijfers, die wij hebben gepubliceerd, behoeft in zooverre geen twijfel te bestaan, dat wij ze ontleend hebben aan de financieele verslagen van het B.U.M.A. zelf. Nu moge de Minister in zijn memorie van ant woord al zeggen, dat het feit, dat een groot per centage van het voor 1934 uitgekeerde bedrag naar het buitenland ging, op rekening moet worden ge steld van hen, die in dat jaar zoo overwegend mu ziek van buitenlandsche componisten ten gehoore brachten, doch dan wordt daarmede voorbijgegaan ons groote bezwaar, dat het B.U.M.A. eenerzijds er trotsch op gaat, dat zij het veld in Nederland zoo intensief bewerkt, en zich er anderzijds over beklaagt, dat het geringe bedrag, hetwelk zij voor Nederlandsche musici uit het buitenland ontvangt, hieraan te wijten is, dat het buitenland de pro gramma's niet zoo zorgvuldig als B.U.M.A. be werkt. Wij constateeren, dat het buitenland in zijn ge heel voor B.U.M.A. aangeslotenen in Nederland jaarlijks slechts het luttele bedrag van 4000. opbrengt. Daarom terecht onze vraag, of wij ons met de instandhouding van een instituut als het B.U.M.A. niet wat te veel aanstellen als „Den dummen Hol lander". Een duur, ingewikkeld en vele moeilijkhe den veroorzakend apparaat instandhouden met een semi-officieel tintje op den koop toe, bijna uit sluitend ten behoeve van het buitenland, zonder dat er eenige baten van beteekenis tegenoverstaan, gaat volgens ons de perken ver te buiten. Het bureau beantwoordt, gelijk sommige leden van de Tweede Kamer hebben opgemerkt, inder daad wel zeer slecht aan de bedoeling, waarmede het is opgericht. Dit is geen looze beschuldiging maar een feit, voor welks consequenties men niet mag terugschrikken.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 6