13
dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat zij op of omstreeks
6 September 1935 met gedaagde een contract is aangegaan
inzake den zoogenaamden verhuur en huur van haar film-
journaal voor het tijdvak van 6 September 1935 tot 29 Januari
1937 ter vertooning in het destijds door gedaagde geëxploi
teerde Luxor Theater te Bergen op Zoom: dat het contract
op grond van het bepaalde in artikel -4 ervan stilzwijgend voor
denzelfden prijs, tijdsduur en op dezelfde voorwaarden is
verlengd; dat eischeres het contract wenscht te beëindigen op
29 Januari 1938; dat gedaagde, sinds hij de exploitatie van
voornoemd theater aan derden heeft overgedragen, met de
nakoming van zijn uit het contract voortvloeiende verplich
tingen tegenover eischeres in gebreke is gebleven en ook deze
derden dit contract niet wenschen uit te voeren; dat eischeres
op deze gronden van gedaagde betaling vordert van het be
drag, hetwelk gedaagde nog op grond van voormeld contract
heeft te betalen, zijnde
dat gedaagde zich er slechts op beroept, dat het gevorderd
bedrag eerst opeischbaar is op 29 Januari 1938, zijnde de
datum, waarop het contract zal expireeren;
dat de Commissie van oordeel is, dat eischeres, door beta
ling te vorderen van het totaal nog op het contract open
staand bedrag, voorbarig is geweest, daar dit bedrag eerst op
29 Januari 1938 opvorderbaar is;
dat de Commissie niettemin in aanmerking heeft willen
nemen, dat het grootste gedeelte van het gevorderd bedrag
reeds thans door gedaagde verschuldigd is en gedaagde de
exploitatie van het Luxor Theater te Bergen op Zoom, ten
behoeve waarvan de onderhavige journaalfilms waren afge
sloten, niet meer voert en het hem derhalve niet meer moge
lijk is de betreffende films in dat theater te vertoonen:
dat de vordering van eischeres, welke overigens door ge
daagde niet is bestreden, aan de Commissie gegrond voor
komt;
dat derhalve de vordering van eischeres moet worden toe
gewezen en gedaagde moet worden veroordeeld om vóór of
uiterlijk op 29 Januari 1938 aan eischeres te betalen het ge
vorderd bedrag, alsmede in de geschilkosten, bedragende
20.—.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) heeft in haai
zitting van Woensdag, 1 December 1937 inzake het door de
N.V. Monopole Film, gevestigd te Rotterdam, op 12 Augus
tus 1937 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Remaco's
Filmbedrijf, gevestigd te Amsterdam, uitspraak gedaan, dat
aan eischeres (Monopole) de in haar request dd. 12 Augustus
1937 gestelde eischen onder 1, 2 en 3 en 4 moeten worden
ontzegd.
Voorts verklaart de Commissie, dat gedaagde (Remaco)
verplicht moet worden geacht om binnen drie maanden na
den dag, waarop deze uitspraak in kracht van gewijsde zal
zijn gegaan, in het bezit van eischeres te stellen gewaarmerkte
afschriften van alle door gedaagde in Nederlandsch-Indië af
gesloten contracten inzake de films „Bleeke Bet" en ,,De Big
van het Regiment".
De Commissie veroordeelt eischeres tot betaling van 4/5
der geschilkosten. in totaal bedragen de 60.en gedaagde
tot betaling van 1/5 der kosten.
Deze uitspraak is gegrond op de volgende overweging:
dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat zij met gedaagde resp.
op 12 Juli 1934 en 29 December 1934 twee overeenkomsten
is aangegaan betreffende het in exploitatie brengen resp. van
de films „Bleeke Bet" en ,,De Big van het Regliment" in
Nederlandsch Oost-Indië; dat uit de afrekening van gedaagde
d.d. 8 Juni 1937 blijkt, dat de opbrengst van de film Bleeke
Bet" in Nederlandsch Oost-Indië meer dan fheeft be
dragen en dat aan eischeres van de boven het bedrag van
ontvangen gelden ingevolge artikel 5 sub. c. van voor
meld contract 50% toekomt, zijnde een bedrag van f
dat volgens artikel 5 sub. c. van dit contract uiterlijk den 15en
van ieder kwartaal gedaagde aan eischeres in contant geld
moet doen toekomen de helft van de ontvangsten van het
afgeloopen kwartaal; dat gedaagde nalatig is daaraan te vol
doen en daardoor dus in werking treedt artikel 12 van het
contract met het daaruit voortvloeiend recht op schadevergoe
ding; dat' gedaagde zich ook niet houdt aan haar verplichting
ottl eischeres ieder kwartaal afrekening te doen en afschriften
te doen toekomen van de contracten, hoewel zij daartoe op
grond van artikel 11 der overeenkomst verplicht is en zij bij
uitspraak der Commissie van Geschillen dd. 2 Mei 1935 daartoe
veroordeeld is: dat gedaagde ook na die uitspraak met het
zenden van afrekeningen in gebreke is gebleven en eerst na
daartoe door den Bond te zijn gesommeerd, een afrekening
aan eischeres heeft doen toekomen; dat gedaagde dienten
gevolge aan eischeres schadevergoeding verschuldigd is krach
tens artikel 11 en art. 12 van het contract, welke schade
eischeres der Commissie verzoekt vast te stellen; dat gedaag
de bovendien geschonden heeft het bepaalde in art. 2 van
het contract, omdat gedaagde haar Indisch filmverhuurbedrijf
aan derden heeft overgedragen, zoodat, niettegenstaande haar
verplichting ingevolge artikel 2 der overeenkomst om de films
van eischeres zelf te verhuren, deze films reeds maandenlang
door oen ander Amerikaansch) kantoor in Nederlandsch In-
dië worden geëxploiteerd, dat bij de films van eischeres geen
enkel belang heeft en waardoor dus de exploitatiemogelijkhe
den van deze films niet ten volle worden uitgebuit: dat eische
res, wegens deze schending door gedaagde, recht op een
schadevergoeding heeft op grond van art. 2. j. o. art. 4 van
het betreffende contract, welke zij der Commissie verzoekt
vast te stellen; dat door de overtreding van artikel 5 sub :c.
en art. 11 van het contract, artikel 3 in werking is getreden
en gedaagde, ondanks de sommatie van eischeres dd. 3 Juli
1937. nog steeds in gebreke is gebleven de filmcopieën aan
eischeres uit te leveren; dat gedaagde op grond van deze
schending verplicht is tot betaling eener schadevergoeding
van overeenkomstig artikel 3. j. o. art. 4 van het
betreffend contract; dat eischeres op al deze gronden der
Commissie verzocht heeft gedaagde te veroordeelen om aan
eischeres te betalen: Ie. een bedrag van of zooveel
meer als uit volgende afrekeningen mocht blijken: 2o. een
door de Commissie vast te stellen bedrag, zoowel voor wat
betreft de film ..Bleeke Bet" als voor de film ,,De Big van
het Regiment": 3e. een bedrag, nader door de Commissie vast
te stellen, zoowel ten aanzien van de film ..Bleeke Bet" als
ten aanzien van de film ,.De Big van het Regiment: 4e. een
bedrag van wederom voor wat betreft de film ..Bleeke
Bet" als wat betreft de film ,,De Big van het Regiment: en
ten 5e. gedaagde te verbieden deze films'verder in Neder
landsch Indië te verhuren of te leveren en haar te verplich
ten alle in haar bezit zijnde copieën enz. onmiddellijk aan
eischeres uit te leveren, volgens art. 3 van het contract-
dat gedaagde in hoofdzaak hiertegenover aanvoert, dat de
totale opbrengst der film „Bleeke Bet" bedraagt waar
op in mindering moet worden gebracht het bedrag der inge
volge artikel 5 sub. a. van het contract af te trekken kosten
a J zoodat eischeres geen aanspraak kan maken op be
taling van dat gedaagde op 31 Maart, 30 Juni, 20
September, 30 December 1935, 31 Maart en 30 Juni 1936 en
25 Januari en 30 April 1937 afrekeningen aan eischeres heeft
doen toekomen, zoodat de afrekeningen regelmatig zijn Ge
zonden, waarbij in aanmerking moet worden genomen, dat in
Nederlandsch Indië een film na twee a drie jaar als ,.uit-
geëxploiteerd" moet worden beschouwd; dat gedaagde inder
daad de aandeelen van haar Indisch filmverhuurbedrijf aan
derden heeft overgedragen, maar dat haar contract met
eischeres geen enkele bepaling bevat, die haar dat verbiedt;
dat trouwens de leiding der betreffende maatschappij in han
den van denzelfden manager is gebleven: dat gedaagde zich
niet verplicht acht copieën enz. der films reeds thans aan
eischeres uit te leveren:
dat de Commissie van oordeel is, dat de interpretatie, welke
eischeres aan artikel 5 van het op of omstreeks 12 Juli 1934
tusschen partijen inzake de film „Bleeke Bet" aangegaan con
tract geeft, in strijd moet worden geacht met de bewoordin
gen van deze bepaling;
dat de interpretatie van eischeres immers practisch hierop
neerkomt, dat sub. a. van dat artikel 5 geheel wordt uitge
schakeld, daar eischeres haar vordering tot betaling van een
bedrag van doet steunen op sub. c. van artikel 5;
dat deze vordering echter slechts zou kunnen steunen op