VERSLETEN OPVATTINGEN
Dat de film er alleen zou zijn om als een vorm
van banaal amusement bij het publiek in het gevlei
te komen, is sedert lang een overwonnen stand
punt.
De industrieele afkomst van de film doet immers
niets af aan het feit, dat zij uitdrukkingsmogelijk
heden bezit, in wezen verschillend van die der
andere kunsten. Evenmin is deze afkomst voor
hen. die zich op den nieuwen tak van kunst ge
worpen hebben, een beletsel gebleken, om met de
kracht hunner scheppende verbeelding tallooze
werken te wrochten, die millioenen tot vervoering
hebben gebracht.
Hoe achterlijk het daarom ook moge aandoen,
dat van sommige zijden met miskenning van de
verdiensten der film, alsook van de evolutie, welke
zij in den loop der jaren heeft doorgemaakt, tegen
de film en tegen alles wat daarmede annex is, nog
altijd stemming wordt gemaakt, onzerzijds mogen
zulk een houding en de daarmede gepaard gaande
agitatie toch niet geheel worden voorbijgezien.
Daardoor immers wordt vooral in de provincie
bij sommige bevolkingsgroepen nog altijd een voor
oordeel tegen de film levend gehouden, dat, indien
het zich niet beperkte tot een betrekkelijke minder
heid, in staat zou zijn de film en het film- en bio
scoopbedrijf schade van beteekenis toe te brengen.
Teekenend voor deze door ons gesignaleerde
mentaliteit, die, hoewel men haar reeds lang
begraven waande, nog steeds in leven blijkt te zijn,
zijn b.v. de volgende fraaie uitlatingen, welke wij
dezer dagen tegenkwamen in een artikel, gepubli
ceerd in het „Friesch Dagblad".
Onder den kop „Uit winstbejag" wordt hier ge
constateerd, dat de ontwikkeling van de film zeer
ongunstig is beïnvloed, doordat de filmindustrie
een commercieele onderneming is. Bij de film is de
eerste vraag, aldus de schrijver, wat zien de men-
schen het liefst en welke films zullen dus de hoog
ste recette opbrengen. De filmsterren zijn volgens
hem menschen, die geëxploiteerd worden en daar
toe tegen hooge geldprijzen zichzelf naar ..lichaam
en ziel" verkoopen. De film is bestemd voor een
ontkerstende wereld, en dus geeft de filmindustrie,
wat aan zulk een wereld behagen kan. Het artikel
geeft tenslotte een uiteenzetting van het aantal z.g.
filmtypen, om tenslotte vast te stellen, dat de keus
van zulk een type geheel beheerscht wordt door de
vraag. Wanneer bij wijze van spreken een film
met een keeshond als hoofdpersoon veel publiek
zou trekken, dan zou men zich in de keeshond-
films specialiseeren. want, aldus de eindconclusie,
een hooger doel dan geld verdienen kent de film
niet.
De schrijver van dit artikel zou natuurlijk op
dezelfde manier kunnen beweren, dat een roman
schrijver geen hooger doel kent dan geld verdienen,
omdat hij van zijn uitgever een honorarium bedingt
voor zijn werk, dat ook de uitgever geen hooger
doel kent, omdat hij den roman zoodanig uitbrengt,
dat daarin voor hem zoo mogelijk een zekere winst
marge ligt, terwijl 'het den boekhandelaar precies
zoo vergaat, omdat hij bij den verkoop van het boek
tenslotte een bepaalden prijs vraagt.
Deze redeneering zou hij zoo tot in het oneindige
kunnen rekken met betrekking tot de musici, de
tooneelschrijvers, de schilders, etc. En het zou
daarbij in de lijn van zijn betoog liggen alle romans,
muziekwerken, schilderstukken, beeldhouwwerken
te kwalificeeren als minderwaardige producten,
voortgebracht terwille van geld en publiek, omdat
er nu eenmaal een bepaalde hoeveelheid tusschen-
door loopt, welke inderdaad met deze uitgesproken
doeleinden op de markt zijn gebracht.
Laten wij er niet te diep op ingaan. De schrijver
in kwestie geeft immers al te zeer blijk te behooren
tot het genre lieden, die zich meenen te moeten
opwerpen als een soort film-Savonarola en met 't
schild van een bepaalde geesteshouding in de hand
allerlei leelijke dingen in de film en in het aan
verwante bedrijf constateeren, die zij nooit gezien
hebben, ja erger, die zij constateeren, ondanks dat
zij met het verschijnsel film, noch met zijn industrie,
noch met welk aanverwant bedrijf ook eenige mate
op de hoogte zijn.
Zooals gezegd, men zou de agitatie dezer lieden
rustig kunnen laten voor wat zij is, indien er geen
invloed door werd uitgeoefend op bepaalde bevol
kingsgroepen. Daarom is het gewenscht haar hier
nadrukkelijk te signaleeren, opdat men haar niet
onderschatte en er in de practijk rekening mede
houde, dat nog een niet te onderschatten terrein
voor de film veroverd moet worden.
Nog bonter dan voornoemde schrijver maakte
het een lid van den Tilburgschen Raad, die over
de film sprekende, dezer dagen onder meer het vol
gende heeft gezegd: „Ook heeft spreker met een
inspecteur van de volksgezondheid gesproken, die
hem ongevraagd verklaarde, dat op het gebied van
bestrijding van geestesziekten niets gedaan wordt.
Deze worden op de eerste plaats veroorzaakt door
bioscoop en dancing."
Het maandblad „Lichtbeeld en Cultuur" heeft
het er niet bij laten zitten en antwoord op deze
aantijging als volgt:
„Het kan eenvoudig niet waar zijn, dat een me
dicus gezegd zou hebben, wat de heer Janssen hem
in de mond heeft gelegd. Dat wisten wij al dadelijk
na het lezen van bovenstaand citaat. Maar wij zijn
nu eenmaal geen medisch-deskundigen en hebben