PUBLICITY IN HOLLAND
DOOR M*. HENRIK SCHOLTE
In dezen tijd ligt eigenlijk reeds een tegenstelling opgesloten. Ons land is een land, dat in
het algemeen gesproken publiciteit schuwt, en daardoor minacht. „Het is maar reclame" is
een zin, die the man in the street in den mond bestorven ligt. En toch is the man in the
street precies de man, dien wij door reclame in de bioscoop willen krijgen.
Tien tegen een vertoonen wij hem een uitheemsch product, of het nu Amerikaansch,
Engelsen, Fransch of Duitsch is. Onze chefs, de buitenlandsche publicity-managers, ple
gen razend te worden, wanneer wij zeggen, dat Holland misschien het moeilijkste, zeker
althans het uitzonderlijkste land ter wereld voor publicity is. Waarom, zeggen zij, zou dat
ééne kleine landje „ausgerechnet" zoo geheel anders zijn dan b.v. de drie landen met eigen
taalgebied, die het omringen: Engeland, Frankrijk en Duitschland? Anders dan andere
kleine landen: Hongarije, Tsjecho-Slowakije, België?
Ware echter ons land niet juist anders dan de landen rondom, hadden wij niet een
eigen koppigen, achterdochtigen, terughoudenden, doch daardoor ook onafhankelijken, eer
lijken en zichzelf niet bedottenden volksaanleg, dan zouden wij ook vermoedelijk als klein
land onze vrijheid nooit bevochten, noch ook behouden hebben.
In dit land gezonde publicity te maken beteekent: niet tegen den draad instrijken. Derhalve
reclame, die eerlijke reclame is, gesteund op de kwaliteiten van het product en zoo het
product er niet naar is, dan liever geen reclame. „Overdrijving schaadt", „Wat de boer
niet kent, dat eet hij niet", „Geen knollen voor citroenen verkoopen", „Wee den wolf, die in
een kwaad gerucht staat", „De cost gaat voor de baet uit": dit zijn alles goede Holland-
sche spreekwoorden, die de publicity-manager wel in zijn zakboekje mag schrijven.
Zijn positie wordt nog bemoeilijkt door het feit, dat hij de ceremoniemeester is van een
amusementsbedrij f in een land, dat zoo het niet om puriteinsche redenen amusement
classificeert onder de erfzonden van het leven zelf dan toch ten minste altijd nog de
achterdocht heeft, die de nasleep is van 300 jaar boet-predicaties van den kansel tegen
des duivels prentenboek. Geringe fantasie, een vrij enge kijk op het leven, broodnuchter
heid en gemis aan geste: dit zijn alles karaktereigenschappen uit het dagelijksch leven van
den Hollander, waarop de film in dit alles het tegenovergestelde! met haar vreug-
dig en levenslustig enthousiasme te pletter loopt. En toch, wat zou publicity voor het
amusementsbedrijf zijn zonder vreugde en levenslust?
De cinematografie is jong, de publicity daarvoor is nóg jonger. Vroeger ging het een
voudig om uit buitenlandsche matrijzen stuntelig bijeengevoegde dagblad-advertenties,
begeleid door een klein critiekje, weggedoken in de krant en meestal zoo neutraal dat het
noch de film hielp, noch schade deed, en een niet al te fraaie gevelstunt, die alleen opviel
door de schelle kleuren. En bij gróót uitpakken voor een film: een paar sandwichmen, een
pony-wagen met een vaak in buitenlandsche taal gehouden litho. En dan. de min of
meer geslaagde straat-ballyhoo, die als gespreksthema door mondreclame de film moest
helpen.
Dit alles hield geen werkelijk verband met de aan te kondigen film zelf. Straat-ballyhoo
kan ongetwijfeld goed zijn. Dat zij echter in Holland het wezenlijke succes van die of die
film bepaald heeft, is nimmer bewezen. Wij hebben nog altijd geen wereldsteden, geen
boulevards, geen boulevardbladen, geen overstelpende hoeveelheid van elkaar beconcur-
36
PUBLICITY MANAGER