De openbare vertooningen van welken aard ook, bereikten slechts een gering deel van het volk de overgroote meerderheid viel daarbuiten en men had er zich bij neergelegd als bij iets onvermij del ij ks. Maar nu komen daar die kleine, onaanzienlijke gribusjes. Zij openen hun deuren voor de somma van één dubbeltje en de massa der minder-bevoorrechten trekt er heen aan vankelijk wat schuw, onwennig en argwanend. weldra overtuigd en geestdriftig. Want het is per slot van rekening toch een „voorstelling", precies als in de komedie. Men be taalt er entree en men zit er prins-heerlijk op zijn eigen gehuurden zetel te kijken naar een vertooning. men voelt zich in een nieuwe waardigheid: men is publiek! Een millioenen menigte Het wil mij voorkomen dat wij deze naïeve bewustwording voor de ontwikkeling van het bioscoopwezen niet hoog genoeg kunnen aanslaan. Méér wellicht nog dan de vertooning als zoodanig, genoot dit nieuwe publiek de sensatie van op eigen, vertrouwd terrein te verkeeren en als „klant" te worden geëerbiedigd. De gebrekkigheid en primitiviteit van het gebodene hinderde niemand: in de eerste plaats hadden de toenmalige bioscoopbezoe kers geen andere ervaring in de tweede plaats begon de film zelf nog aan haar eerste experimenten. Het groote feit echter was de kolossale verschuiving, die een millioenen- menigte tot „publiek" promoveerde en een omwenteling zou veroorzaken in het wezen der openbare vertooning. Zoo zijn dan het nieuw-gevormde publiek en de film tot elkaar gebracht. en zij zouden elkaar trouw blijven door alle groeistuipen heen. Zij voeden elkaar op, steunen en helpen elkaar er ontstaat een saamhoorigheid en wederzijdsch begrip, die iedere tusschen- komst van buiten, afwijst. In zijn belangrijk werk ,,A history of the movies" toont Benjamin Hampton aan, hoe iedere verbetering iedere vooruitgang tenslotte werd afgedwongen door het publiek. De bioscoopbezoeker ontwikkelt zich hij leert critisch zien en zijn eischen stellen. de industrie buigt zich voor den machtigen patroon en komt (vrijwillig of noodgedwongen) aan zijn verlangens tegemoet. Het ziet er aanvankelijk bedenkelijk genoeg uit deze wisselwerking tusschen een in den beginne ongeschoold publiek en een eveneens ongeschoolde productie. De intellectueele wereld kijkt er dan ook misprijzend naar, hoe de blinde en de lamme struikelend en val lend, in koppige volharding hun eigen weg gaan. Maar het proces der emancipatie vol trekt zich onweerhoudbaar. De theaters worden geriefelijker, het geestelijk niveau dei- vaste bioscoopbezoekers stijgt langzaam doch zeker. Er sterft een deel der oude generatie af andere, beter onderlegde elementen nemen de opengevallen plaatsen in het ge halte der films wijzigt zich mèt het peil en de eischen der clientèle. Tot zich het bewust zijn baanbreekt dat men met de film rekening heeft te houden als een cultuurfactor van den eersten rang. Mondigverklaring Het is in het begin der twintiger jaren, dat dit besef het karakter aanneemt van een spon tane beweging. Een jong geslacht van bioscoopbezoekers en filmliefhebbers is opgestaan, dat luide de erkenning eischt van de belangrijkheid der film en voor haar mondigverkla- ring opkomt. In ons land zijn het de Filmliga's die tot deze beweging den stoot geven en het kon niet anders of dit kon slechts geschieden ten koste van veel wrijving en strub belingen. Twee machten die elkander in evenwicht houden, kwamen hier in botsing: de jonge, onstuimige drang naar een snelle evolutie en het commercieele beleid, zonder het welk geen filmproductie zich staande kan houden. Op het eerste gezicht leek het een onge- 43

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 45