Terecht schreef de Bondsvoorzitter, de heer D. Hamburger, bij gelegenheid van het tien
jarig bestaan van den Bond als volgt: „Welke vernederingen, miskenningen en onbillijk
heden hebben wij ons al niet moeten laten aanleunen, zonder dat wij in staat waren, daar
tegen iets te mogen uitrichten.
Er zullen maar weinigen onder U zijn, die niet steeds het zwaard van Damocles boven
het hoofd zagen hangen, wanneer U zich geheel te goeder trouw had schuldig gemaakt
aan een lichte overtreding van de een of andere plaatselijke verordening; hoe U steeds
bedreigd werd, bij een herhaling van het geval, door een sluiting, dat wilde zeggen een
totale vernietiging van al Uw resultaten, van Uw grooter of kleiner kapitaal, al naar
gelang den omvang van Uw zaak.
Helaas waren er maar al te veel van die machtswellustigen, die zich verkneuterden in Uw
angst, wanneer zij dat fatale woord van „sluiting" spraken.
Hoe heerlijk was het dan niet voor die eerzuchtigen om met een groot gebaar te vertel
len, dat zij dezen keer nog eens clementie zouden gebruiken, maar een volgenden
keer. ja, dan zou men onverbiddelijk zijn.
En U, exploitant, bleef alleen met Uw angst, maar ook met Uw zorg om door het leven
te komen. En toch, juist uit al die tegenwerking en miskenning groeide bij U niet het
verzet, daarvoor was U te lijdzaam. Neen, het was iets beters, iets veel hoogers. het
zelfrespect werd in U wakker. Al liet men U dan ook dag in dag uit voelen, dat U maar
een bioscoop-houder was, die slechts tot „wederopzeggingstoe", zijn brood kon verdienen,
Gijzelt voeldet en wist wel beter.
Gedachtig aan het bekende spreekwoord „het zijn niet de slechtste vruchten, waaraan de
wespen knagen", voeldet Gij bij "intuïtie, dat aan deze volkomen rechteloosheid en mis
kenning een einde moest komen. Maar de groote vraag was hoe, op welke wijze
Individueel kon men niets uitrichten, dus moest er gezamenlijk worden opgetreden."
Actie
Met dit optreden heeft men inderdaad geen oogenblik gewacht. Achtereenvolgens zien we
acties in Maastricht, in Dordrecht, in Amersfoort, in Den Haag, in Hilversum, in Terborg
en verschillende andere kleine gemeenten.
We lezen van adressen aan gemeenteraden, aan Gedeputeerden, aan de Regeering.
Kort daarop had de jonge Bond zijn volle aandacht te besteden aan het feit, hoezeer
had men zich te juister tijd georganiseerd, dat op 2 November 1918 een staatscommis
sie werd ingesteld, aan welke was opgedragen te onderzoeken, welke maatregelen van
overheidswege behoorden te worden genomen om het zedelijk en maatschappelijk gevaar
te bestrijden, dat aan bioscoopvoorstellingen verbonden werd geacht.
De toenmalige Bondsleiding liet geen gelegenheid voorbijgaan om zijn invloed op het
werk der staatscommissie te doen gelden.
Ofschoon aan verschillende bezwaren, welke de Bond naar voren bracht, was tegemoet
gekomen, liet de Bioscoopwet, die tenslotte op 14 Mei 1926 in het Staatsblad werd afge
kondigd, eenige kwesties bestaan, zooals de keuring voor volwassenen, dus een censuur,
die uitzonderlijk op het filmbedrijf wordt toegepast, de mogelijkheid tot gemeentelijke
nakeuring en de bevoegdheid der gemeenteraden tot het uitvaardigen van een bioscoop
verbod voor personen beneden achttien jaar.
Deze kwesties hebben het bedrijf in den loop der jaren tal van onaangenaamheden be
zorgd, doch daartegenover moge worden erkend, dat in de Bioscoopwet, o.m. door de
aanvaarding van het vergunningstelsel een vrij nauwkeurig omschreven rechtspositie van
het bioscoopbedrijf is neergelegd. Tevens mogen wij hier niet onvermeld laten, dat nader
hand een goede samenwerking mogelijk is gebleken tusschen het bedrijf en de in 1928
ingestelde Centrale Commissie voor de Keuring van Films.