Ook tegen andere moeilijkheden van externen aard, de ongemotiveerde verzwaring der
fiscale heffingen is bij voortduring een hardnekkige strijd gevoerd.
Hoewel reeds lang geleden liggen nog versch in het geheugen van velen de bioscoop
sluitingen in Venlo (1921), in Hilversum (1921), in Sittard (1927) en in Groningen
(1928), alsook de acties in de gemeenten Heerlen, Velsen, Den Helder, Geleen, Bruns-
sum, 's-Gravenhage en Rotterdam.
In al deze gemeenten trachtte men het belastingpercentage op te voeren van 20 tot 25,
30 en zelfs tot 40 procent.
In eerstgenoemde gemeente werden de bioscopen niet heropend, dan nadat het percentage
tot 20 was teruggebracht, terwijl in laatstgenoemde gemeenten het dreigend gevaar kon
worden gekeerd door verstandig overleg met de betreffende gemeentebesturen.
De fundamenten
Naast dit alles waren er echter van den aanvang af eveneens ernstige moeilijkheden van
internen aard te overwinnen.
Het eerste jaarverslag, uitgebracht door den toenmaligen Secretaris, den heer R. Minden,
werpt een schril licht op de mentaliteit, welke bij sommigen in het film- en bioscoop
bedrijf heerschte.
In dit verslag wordt gewaarschuwd tegen onbehoorlijke advertenties, wordt een eerlijke en
degelijke concurrentie bepleit en worden allen opgewekt het bedrijf te veredelen. Aan het
eind van het verslag wordt op alle leden een dringend beroep gedaan ervoor te zorgen,
dat van het bedrijf een groote invloed ten goede uitgaat. Wanneer, aldus besluit de schrij
ver, dit zal zijn bereikt, dan zullen de stralen, die vanuit de cabine de donkerte peilen om
het witte doek te belichten, ook de baanbrekers zijn, die ons groot, mooi bedrijf in alle
kringen, diè waardeering doen vinden, waarop het recht heeft.
Klinken deze woorden ons niet in de ooren als een profetie?
Men heeft het echter niet bij woorden gelaten.
De verkeerde elementen in het bedrijf, die van orde en regel niet wilden weten, heeft men
successievelijk uitgeschakeld.
De eerste botsing in eigen kring ontstond, doordat de importeur van de film „Intolerance"
deze film buiten de bioscopen, dus in gebouwen, waar in den regel geen filmvertooningen
werden gegeven, deed vertoonen.
Deze handelwijze had tot gevolg, dat het Bondsbestuur voor het eerst en met succes de
sanctie van boycot toepaste.
Krachtig werd ook de strijd aangepakt tegen de tendenzfilms, die na het succes van de
film „Mogen wij zwijgen" ons land overstroomden.
Bij dezen strijd, die gevoerd werd geruimen tijd voordat van een Bioscoopwet sprake
was, werkten de bioscoopdirecteuren en filmverhuurders voor het eerst samen.
Daaraan is het te danken, dat tal van quasi wetenschappelijke, doch in wezen immoreele
films, welke meestal van Duitsche herkomst waren, onvertoond werden teruggezonden.
De heerschende wantoestanden zooals het te laat doorzenden van films, het zoekraken
van reclamemateriaal, het beschadigen en verbranden van copieën, als gevolg van ondes
kundige behandeling maakten een geregelde samenwerking tusschen bioscoopdirecteuren en
filmverhuurders noodzakelijk.
Uit deze samenwerking ontstond op initiatief van den heer D. Hamburger Jr. de toen
malige Geschillencommissie, welke op 2 Augustus 1923 statutair rechtsbevoegdheid
kreeg als Commissie van Geschillen, als hoedanig de arbitrale rechtspraak definitief haar
intrede deed in den Bond. Terloops zij vermeld, dat deze Commissie vanaf haar oprichting
tot heden in totaal 3000 geschillen heeft beslecht, terwijl de later ingestelde beroeps
instantie thans in totaal een 200-tal beroepszaken heeft behandeld,