14
te vertoonen, ware het niet. dat gedurende bijna den ge
beden loop van hel contracl gedaagde haar Films aan
eischeres ter vertooning in genoemd theater geleverd heefl
in zoogenaamde vierde of vijfde vertooning en dat de ver
tooning van deze films, voor zooverre eischeres deze films
althans had af te nemen, steeds geschied is voordat de ver
tooning er van in de Harmonie Bioscoop te Rotterdam plaats
vond;
dat derhalve gedaagde niet gerechtigd was het filmpje
,,Sindbad de Zeeman" vanaf 31 December 1937 in de Har
monie Bioscoop te Rotterdam te doen vertoonen;
dat mitsdien de vordering van eischeres meet worden toe
gewezen en gedaagde moet worden veroordeeld om tegen
kwijting aan eischeres te betalen de gevorderde schadever
goeding, ten bedrage van 1.alsmede in de kosten van
het geschil, bedragende 20.
Inzake het d.d. 28 December 1937 door de N.V. Paramount
Films, gevestigd te Amsterdam, aanhangig gemaakt geschil
contra de N.V. Exploitatie Maatschappij „Amstelodamum",
exploiteerende het Rialto Theater te Amsterdam, waarbij de
Commissie verklaart, dat gedaagde (Rialto) verplicht meet
worden geacht de in haar bezit zijnde copie van de film
„Peter Pan" aan eischeres (Paramount) uit te leveren en
eischeres verplicht moet worden geacht deze copie voort
durend ter beschikking van gedaagde te houden en haar die
copie, ingeval gedaagde haar wil vertoonen, op eerste aan
vrage onmiddellijk te leveren.
De Commissie veroordeelt gedaagde in de kesten van het
geschil, bedragende 20.
Deze uitspraak is gegrond op de volgende overweging:
dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteld, dat zij op of
omstreeks 5 October 1932 met gedaagde een overeenkomst
is aangegaan inzake den zoogenaamden verhuur en huur van
de film „Peter Pan", waarbij gedaagde het monopolie van
deze film voor Amsterdam voortdurend, zoolang de vertoo-
ningsrechten dezer film aan eischeres toebehooren, heeft ver
worven; dat gedaagde echter weigerachtig blijft de in haar
bezit zijnde copie dezer film aan eischeres terug te geven,
hoewel eischeres van haar hoofdkantoor in Amerika instruc
ties heeft gekregen er voor te zorgen, dat alle filmcopieën,
voor zooverre die niet vertoond worden, in haar kluis aan
wezig zijn; dat eischeres der Commissie verzocht heeft te
verklaren, dat gedaagde haar de copie van de film „Peter
Pan" moet uitleveren;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd,
dat zij, zoolang de vertooningsrechten aan eischeres toebe
hooren, het voortdurend vertooningsrecht van de film „Peter
Pan" voor Amsterdam heeft verworven en dat zij derhalve
gerechtigd is de film op elk door haar gewenscht tijdstip in
Amsterdam te vertoonen; dat zij, om van dit recht te allen
tijde gebruik te kunnen maken de beschikking moet kunnen
hebben over de copie van de film „Peter Pan" en dat zij
derhalve, zoolang haar vertooningsrechten duren, de copie
in haar bezit meent te mogen houden, waarbij zij nog heeft
aangevoerd, dat zij in deze copie voor eigen rekening een
groot aantal titels heeft laten aanbrengen, en het haar on
juist voorkomt, dat andere afnemers van eischeres daarvan
gebruik zouden maken;
dat eischeres nadrukkelijk verklaard heeft, dat zij, indien
gedaagde haar de copie van de film „Peter Pan" uitlevert,
deze copie aan niemand anders in Nederland ter vertooning
zal afstaan;
dat de Commissie van oordeel is, dat gedaagde slechts
gedurende den tijd, dat zij als huurster van haar vertoonings
recht gebruik wenscht te maken, het recht heeft de copie van
de film „Peter Pan" in haar bezit te houden, maar dat ge
daagde verplicht is, zoolang zij deze copie niet (regelmatig)
vertoont, haar aan eischeres, die immers als eigenaresse van
de copie moet worden beschouwd, uit te leveren;
dat daartegenover eischeres verplicht is deze copie van
de film „Peter Pan" voortdurend ter beschikking van ge
daagde te houden en haar die copie, ingeval gedaagde haar
wil vertoonen, op eerste aanvrage onmiddellijk te leveren;
dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde in het on
gelijk moet worden gesteld en derhalve moet worden ver
oordeeld in de kosten van dit geschil, bedragende 20.
Inzake het door de N.V. R.E.M.A., gevestigd te Amster
dam, d.d. 7 Januari 1938 aanhangig gemaakt geschil contra de
N.V. Paramount-Films, eveneens gevestigd te Amsterdam,
waarbij de Commissie verklaart, dat gedaagde (Paramount)
niet gerechtigd kon worden geacht om aan eischeres (R.E.-
M.A.) te doen toekomen de sommaties (als bedoeld in arti
kel 10 van de Algemeene Voorwaarden van Verhuur en
Huur van Films van den Nederlandschen Bioscoop-Bond.
zoogenaamde „roode kaarten") genummerd 25268/25272.
De Commissie verklaart voorts, dat het door eischeres bij
het Bureau van den Nederlandschen Bioscoop-Bond gede
poneerd bedrag van f(ter voldoening aan de voren
bedoelde sommaties) aan eischeres moet worden geresti
tueerd.
De Commissie veroordeelt gedaagde in de kosten van het
geschil, bedragende 20.alsmede tot betaling van een
bedrag van aan eischeres voor de door haar gemaakte
reiskosten.
Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen;
dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteld, dat op of om
streeks 21 September 1936 een overeenkomst tusschen par
tijen is aangegaan, inzake den zoogenaamden verhuur en
huur van de films, behoorende tot de Paramount-productie
1936;'37 voor een totaal garantie-bedrag van waarbij
eischeres onder meer heeft verworven het vertooningsrecht
van het Paramount-journaal; dat deze overeenkomst op
31 December 1937 is geëxpireerd; dat gedaagde zich echter
op het standpunt heeft gesteld, dat de overeenkomst voor
het journaal op grond van de desbetreffende clausule in het
contract voor den tijd van één jaar is verlengd; dat gedaagde
daaraan het recht meent te kunnen ontkenen van eischeres
betaling te vorderen van de journaals, die volgens de ver
lengde overeenkomst zouden worden geleverd en gedaagde
op grond daarvan aan eischeres door de Filmhuurschuld-
Commissie sommaties, als bedoeld in artikel 10 van de
Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films
van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, heeft doen zenden
tot een totaal-bedrag van dat naar de meening van
eischeres het op 21 September 1936 tusschen partijen aan
gegaan contract als één geheel moet worden beschouwd, en
dat het nimmer de bedoeling van partijen is geweest de leve
ring van de journaals na het expireeren van dit contract
automatisch met een jaar te verlengen, waarbij eischeres
zich- er op beroept, dat in de overeenkomst voor het jour
naal geen afzonderlijke prijs is genoemd; dat eischeres, zij
het wellicht ten overvloede, met haar brief van 11 Decem
ber 1937 de journaal-overeenkomst heeft opgezegd, hetgeen
naar haar meening geschied is binnen den daarvoor gestel
den contractueelen termijn van 30 dagen voor het eind van
het vertooningsjaar, omdat de levering van de journaals eerst
is ingegaan op 22 Januari 1937 en het vertooningsjaar der
halve eindigde op 22 Januari 1938; dat eischeres der Com
missie op vorenvermelde gronden verzocht heeft te verkla
ren, dat gedaagde niet gerechtigd was haar de vorenbedoelde
sommaties te zenden en voorts verzocht heeft gedaagde te
veroordeelen in de kosten van het geschil, alsmede in de door
eischeres gemaakte reiskosten, ten bedrage van
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak aanvoert, dat in de
op of omstreeks 21 September 1936 tusschen partijen aan
gegane overeenkomst is bepaald:
„Wanneer de overeenkomst voor het journaal, dat niet in
exclusiviteit geleverd wordt, niet minstens 30 dagen voor
het eind van het vertooningsjaar schriftelijk door een dei-
partijen is opgezegd, wordt dezelve stilzwijgend voor een
zelfde periode aantal en prijs, als in dit contract aangegeven,
verlengd en blijft van kracht, totdat een der partijen de
andere dertig dagen voor het eindigen van het vertoonings
jaar heeft opgezegd"; dat het contract expireerde op 31 De
cember 1937 en dat eischeres de journaal-overeenkomst niet
binnen den gestelden termijn van 30 dagen heeft opgezegd,
weshalve naar de meening van gedaagde de journaal-over
eenkomst voor den tijd van één jaar is verlengd; dat het
feit, dat de levering der journaals op de in het contract
aangegeven wijze eerst op 22 Januari 1937 is aangevangen.
geen wijziging kan brengen in den opzeggingstermijn, wijl