aldaar voor den tijd van een week te schorsen, op
grond, dat op 21 November 1937 niet was nage
komen de verplichting om bij openbare voorstel
lingen, bijgewoond door kinderen, te wier aanzien
niet voldoende aannemelijk is, dat zij den leeftijd
van 14 jaren hebben bereikt, geen films te vertoo-
nen dan die, welke de Centrale Commissie voor
de Filmkeuring voor het vertoonen aan kinderen,
jonger dan 14 jaar, toelaatbaar heeft gevonden,
zulks terwijl nog geen 5 jaar waren verstreken,
sedert overeenkomstig artikel 10 der wet een
schriftelijke waarschuwing was gezonden.
Hiertegen heeft de exploitant, ofschoon hij de
overtreding erkende, beroep ingesteld op grond,
dat de schriftelijke waarschuwing, welke hem in
gevolge artikel 10 op 20 November 1935 was ge
zonden, onrechtmatig was geweest, zoodat B. en
W. zich niet op die waarschuwing mochten beroe
pen, door te beweren, dat binnen een tijdsverloop
van 5 jaar andermaal termen voor toepassing van
artikel 10 aanwezig waren.
Dezer dagen werd dit beroep door het College
van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, on
der Voorzitterschap van Mr. Dr. Baron A. Roëll in
openbare zitting behandeld, waarbij als gemach
tigde voor den bioscoopexploitant aanwezig was
de heer A. de Hoop, Directeur van den Neder-
landschen Bioscoop-Bond.
De heer De Hoop wees erop, dat het niet mo
gelijk was van de waarschuwing van 1935 in be
roep te gaan, ondanks dat deze ten onrechte was
gegeven. Artikel 7, 3e immers van de Bioscoopwet
verplicht den houder eener bioscoopvergunning, dat
geen andere afbeeldingen ter reclame voor films
worden vertoond dan die vooraf door de Centrale
Commissie voor de Filmkeuring zijn toegelaten.
Dit slaat echter geenszins op afbeeldingen in ad
vertenties, doch op litho's, foto's etc.
Hij deed hierbij een beroep op artikel 7 van de
Grondwet, waarbij de vrijheid van drukpers is
geregeld.
Zou de Centrale Commissie eerst de advertentie
moeten keuren, dan zou er wel sprake zijn van een
voorafgaande goedkeuring om iets te publiceeren.
Spreker kon de advertentie in kwestie geenszins
bewonderen en gaf de verzekering, dat het Hoofd
bestuur van den Bioscoop-Bond bij voorkomende
gevallen tegen dergelijke annonces optreedt, doch
het ging echter niet om de advertentie als zoo
danig, doch om de principieele zijde van de thans
aanhangige kwestie.
De schorsing van B. en W. is in dit geval ge
grond op een onrechtmatige waarschuwing, zoo
dat ook het schorsingsbesluit onrechtmatig is.
Spreker vroeg op dien grond ongegrondverkla-
ring van het schorsingsbesluit.
Gedeputeerde Staten hebben hierop besloten het
door den exploitant ingesteld beroep gegrond te
verklaren en het daarbij bestreden besluit van B.
en W. te vernietigen.
Met deze beslissing, welker overwegingen nage
noeg geheel aansluiten bij het door den Bondsdirec
teur gehouden pleidooi en waarvan wij onder
staand den volledigen tekst laten volgen, heeft de
jurisprudentie van de Bioscoopwet een beteekenis-
volle uitbreiding ondergaan.
Thans is immers principieel uitgemaakt, dat
óók de beeldafdruk van een advertentie, in tegen
stelling met de tot dan toe heerschende opvatting,
men denke hierbij aan het door den Voorzitter van
de Centrale Commissie voor de Filmkeuring aan
de Plaatselijke Commissie van toezicht op de bio
scopen te Beverwijk gegeven advies, niet onder de
Bioscoopwet valt, maar de Grondwettelijke vrij
heid geniet, welke artikel 7 van de Grondwet aan
de drukpers toestaat.
Dit wil natuurlijk niet zeggen, gelijk ook de
Bondsdirecteur voor het College van Gedeputeer
den heeft betoogd, dat het Hoofdbestuur van den
Bioscoop-Bond accoord is met advertenties van
het soort, als thans in het geding was.
Ingewijden weten, dat het Hoofdbestuur gere
geld toezicht uitoefent op den inhoud der adver
tenties en maatregelen neemt, zoodra deze in strijd
kan worden geacht.met het algemeen belang en
den goeden naam van het film- en bioscoopbedrijf.
In stede van een vrijbrief voor luk-raak adver-
teeren beteekent de onderhavige beslissing van
Gedeputeerden voor het bioscoopbedrijf veeleer
een juiste interpretatie van de Bioscoopwet.
Rechtszekerheid krachtig bevestigd
Niet minder belangrijk achten wij het intus-
schen, dat het College van Gedeputeerde Staten
door deze beslissing de rechtszekerheid, welke de
Bioscoopwet aan het film- en bioscoopbedrijf heeft
bedoeld te geven, krachtig heeft bevestigd.
Gedeputeerden overwegen immers, dat een juiste
interpretatie van artikel 10 van de Bioscoopwet