EEN BURGEMEESTERLIJKE VERGISSING IN ALPHEN AAN DEN RIJN Een nieuwe strijd om de rechtszekerheid van het film- en bioscoopbedrijf is dezer dagen ontbrand in de gemeente Alphen aan den Rijn. Op 4 Maart heeft de Burgemeester dezer ge meente den exploitant van het Luxor Theater, den heer W. den Hertog Azn., aldaar verboden de film „Grazige Weiden", welke door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring is toegelaten, in zijn bioscoop te vertoonen. De Burgemeester beriep zich bij zijn verbod op artikel 19 van de Bioscoopwet, waarin is bepaald, dat de Burgemeester, indien van de openbare ver tooning eener door de Centrale Commissie toege laten film stoornis van de openbare orde is te duch ten, bevoegd is de openbare vertooning van zulk een film te verbieden. De betreffende exploitant was echter van mee ning, dat de Burgemeester door het uitvaardigen van dit verbod zijn bevoegdheid had overschreden en heeft hem daarop medegedeeld, dat hij de film ondanks het verbod zou vertoonen. In de avondvoorstelling van 4 Maart werd de film „Grazige Weiden" op normale wijze vertoond, zonder dat ook maar een oogenblik de orde werd verstoord. Zoodra echter een bepaalde scène op het doek verscheen dreigde de politie op last van den Burgemeester de zaal te ontruimen, indien de ver tooning niet onmiddellijk werd gestaakt. De exploitant heeft aan deze sommatie onmiddel lijk voldaan en de bezoekers medegedeeld, dat hij genoodzaakt was de voorstelling te staken, waarna deze rustig en ordelijk de zaal verlieten. In de raadszitting van 7 Maart heeft de Burge meester in antwoord op hem gestelde vragen mede gedeeld, dat hij zich bij zijn verbod had gebaseerd op een rondschrijven van den Minister van Binnen- landsche Zaken van 20 Februari 1933 no. 104 aan de heeren Burgemeesters. In dit rondschrijven wordt er door den Minister op gewezen, dat volgens artikel 19 van de Bios coopwet de Burgemeester het onverkort recht heeft zoo noodig de vertooning eener door de Centrale Commissie toegelaten film te verbieden. Uit het slot van dit schrijven blijkt echter, dat de Minister hiermede op het oog had de bijzondere omstandigheden van het oogenblik, waarmede bij de vertooning eener film en het eventueel verbod daarvan rekening moet worden gehouden. Hierbii dient men te bedenken, dat in den tijd. waarin dit rondschrijven is verschenen, er bij de bevolkina onrust heerschte over den politieken om keer in een naburig land. Vandaar ook. dat er Ge sproken werd van de bijzondere omstandigheden van het oogenblik. Deze woorden geven juist weer wat de wetgever met artikel 19 van de Bioscoopwet bedoeld heeft. Het karakter van de film ..Grazige Weiden" in aanmerking genomen, zouden wij ons kunnen in denken, dat een ernstige strijd over Godsdienst vraagstukken inderdaad voldoenden grond zou kunnen opleveren tot een verbod van de onder havige film. Als voorbeeld van een geval, waarin ingrijpen noodig kan zijn, stelde destijds de heer Mr. van Gijn in de Kamer de mogelijkheid, dat een film werd gemaakt van ,,Die Weber" van Hauptmann. De vertooning van zulk een film, waartegen in het al gemeen volstrekt geen bezwaar bestaat, zou in een gemeente waar werkstaking is en de gemoederen zijn verhit, tot allerlei heftige kwesties en in ver band met den opgewonden toestand tot verstoring van de openbare orde aanleiding kunnen geven. De film „Grazige Weiden" is echter reeds ge- ruimen tijd in de groote gemeenten en in tal van andere plaatsen vertoond, zonder dat ook maar een oogenblik de orde is verstoord. Ook in Alphen aan den Rijn is zulks niet het ge val geweest en er was evenmin een symptoom, dat erop wees, dat de orde gevaar liep te worden ver stoord. De inhoud van de film geeft daartoe trouwens niet de minste aanleiding, doch het is juist tegen den inhoud van de film en v/el tegen bepaalde ge deelten daarvan, waarop de bezwaren van den Burgemeester tegen de vertooning waren gegrond. Aanvankelijk toch had de Burgemeester, naar ons is gebleken, aan den bioscoopexploitant te kennen gegeven, dat hij de vertooning van de film zou toe laten, indien daarin bepaalde coupures zouden wor den aangebracht. De exploitant heeft dit terecht geweigerd, daar hij anders gehandeld zou hebben in strijd met de desbetreffende bepalingen van 22 December 1937, S. 401, tot uitvoering van artikel 15, 2e lid der Bioscoopwet. Eerst toen de scène op het doek verscheen, welke de Burgemeester gecoupeerd wenschte te zien, dreigde de politie op last van den Burgemeester de zaal te ontruimen, indien de vertooning niet zou worden stopgezet. Naar onze meening is de Burgemeester hierdoor getreden in een functie, welke uitsluitend toekomt aan de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, n.1. beoordeeling van een film in normatieven zin. In dit verband moge eraan herinnerd worden, dat indertijd bij de toelichting op het eerste ontwerp- Bioscoopwet nadrukkelijk door den wetgever is te kennen gegeven, dat de in artikel 19 voorkomende woorden „openbare orde" een zuiver feitelijke be- teekenis hebben, terwijl deze woorden in de formu le welke aan de Centrale Commissie voor de Film keuring als criterium bij de keuring in de hand is gegeven een normatieven zin hebben en dus in dit opzicht op dezelfde lijn staan met ,,de goede zeden". Volgens deze toelichting regelt dit artikel de ver houding tusschen artikel 16 van de Bioscoopwet en het vroegere artikel 188 van de Gemeentewet, Die

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 8