daagde vordert betaling van de filmhuur der niet afgenomen
programma's; dat de filmhuur was bedongen als aandeel in
de opbrengst zonder garantie en dat de gemiddelde opbrengst
der afgenomen films heeft bedragen, Weshalve ei&cheres
van gedaagde betaling vordert van 9 X fof of
zooveel minder als de Commissie billijk acht;
dat gedaagde zich erop beroept, dat zij op grond van het
voormelde contract 30 hoofdfilms van eischeres heeft af te
nemen, te kiezen uit de productie van eischeres, welke uit
36 films bestond; dat zij daarvan reeds 29 films van eischeres
heeft vertoond, zij het, dat 8 maal in het Palace Theater te
Utrecht twee hoofdfilms in één programma werden vertoond,
hetgeen echter met toestemming van eischeres is geschied,
zoodat er nog slechts één film valt af te nemen;
dat eischeres hiertegen aanvoert, dat zij weliswaar aan
gedaagde heeft toegestaan eenige malen twee films in één
programma in het Palace Theater te vertoonen, hetgeen uit
sluitend aan haar coulance moet worden toegeschreven, daar
zij daartoe niet verplicht was; dat daardoor echter geen
wijziging wordt gebracht in de verplichting van gedaagde, om
de 30 uitsluitend op percentagebasis afgesloten films, af te
nemen en af te rekenen;
dat gedaagde zich echter op het standpunt stelt, da: hel
eischeres bij het afsluiten van het contract bekend was, dat
zij in het Palacc Theater te Utrecht steeds twee films in
één programma vertoont en dat eischeres nimmer verlangd
heeft, dat voor de in het Palace Theater vertoonde pro
gramma's met twee hoofdfilms het dubbele percentage zou
worden afgerekend;
dat in het tusschen partijen aangegaan contract dd. 25
Augustus 1936 is bepaald, dat de overeenkomst is aangegaan
voor den z.g. verhuur en huur van 30 films, te kiezen uit de
productie van eischeres 1936/37, waarbij als filmhuur is be
dongen voor de films, die in het City- en Flora Theater
zouden worden vertoond, van de netto-recette en vcor
de films, die in de Cinema Palace zouden worden vertoond,
van de netto-recette;
dat in dat contract voorts is bepaald, dat elke hoofdfilm
zou worden aangevuld met bijwerk tot een programma
lengte van ca. 2800 Meter;
dat de bewoordingen van het contract er geen twijfel over
laten bestaan, dat de 30 hoofdfilms afzonderlijk zouden
werden geëxploiteerd en dat eischeres in de opbrengst van
elk dezer 30 films zou participeeren;
dat het vorenstaande bovendien voortvloeit uit artikel 8
van de Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van
Films van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, waarin is
bepaald, dat de huurder verplicht is tot betaling van den
vollen overeengekomen auteursprijs, en dat derhalve ge
daagde verplicht moet worden geacht den auteursprijs van
elk der 30 afgesloten films, i.c. de percentuale opbrengst
van elke film afzonderlijk, te betalen;
dat deze verplichting van gedaagde ook hieruit volgt,
dat, indien als auteursprijs een vast bedrag zou zijn bedon
gen, gedaagde bij vertooning van twee films in één pro
gramma, de beide als auteursprijs bedongen vaste bedragen
zou hebben moeten betalen;
dat gedaagdes verweer dus ongegrond moet worden ge
acht, wijl bij het afsluiten van een bepaald aantal films op
percentagebasis zonder garantie, de huurder verplicht is
elke film te vertoonen, althans bij niet-vertooning voor elke
film huur behoort te worden vergoed tot een bedrag, hetwelk
redelijkerwijs als percentuale opbrengst geraamd moet wor
den, tenzij anders tusschen partijen is overeengekomen;
dat uit het hiervoren overwogene volgt, dat gedaagde,
gelijk eischeres heeft gesteld, ten aanzien van negen films
in gebreke is gebleven en daardoor dus een bepaalde film
huur verschuldigd is;
dat eischeres. doordat zij in totaal 36 films beschikbaar
had en niettemin aan gedaagde heeft toegestaan om 8 maal
twee hoofdfilms in één programma te vertoonen, daardoor
niet in staat is te voldoen aan haar verplichting om 30
programma's, bestaande uit een hoofdfilm, aangevuld mei
bijwerk, of een tweede hoofdfilm, alles uit haar productie
1936/37, te leveren;
dat dientengevolge door gedaagde weliswaar slechts 21 van
dergelijke programma's zijn afgenomen, maar eischeres niet
in staat is de nog ontbrekende 9 hoofdfilms, aangevuld mei-
bijwerk, uit haar productie 1936/37 te leveren, daar er nog
slechts 8 films van deze hoofdfilms beschikbaar zijn, waarvan
er één, getiteld .Vlammende Harten" in onderling overleg
tusschen partijen van de lijst der af te nemen films is af
gevoerd;
dat in den brief aan eischeres aan gedaagde dd. 4 Januari
1938 weliswaar nog 11 beschikbare films worden opgesomd,
maar dat daarvan 3 films, n.1. ,,Een Liefdesparade„Olie
voor China's lampen" en „Sweet Music" behooren tot een
vorige productie, waarmede gedaagde geen genoegen be
hoeft en ook niet wenscht te nemen, terwijl de vierde film
is de film „Vlammende Harten", welke, gelijk hiervoren is
aangegeven, evenmin in aanmerking kan komen;
dat blijkens de indeeling van eischeres van deze 7 films
er 4 zouden worden vertoond in de Cinema Palace en 3
in het Flora Theater en/of City Theater;
dat volgens de door eischeres verstrekte gegevens de ge
middelde opbrengst der in het Flora- en City Theater ver
toond films bedreeg en die van de in het andere
theater vertoonde films
dat mitsdien gedaagde ingevolge het bepaalde in artikel 8
der Bondsvoorwaarden aan eischeres verschuldigd is de
filmhuur der drie in het Flora- of het City Theater te ver
toonen films, welke geraamd moet worden op 3 maal
of alsmede de filmhuur der vier in het Palace Theater
te vertoonen films, waarvan de filmhuur geraamd moet wor
den op 4 maal fis fis in totaal
dat de Commissie het door eischeres gevolgde systeem voor
de berekening van de gederfde filmhuur, waarbij is uitgegaan
van het gemiddelde van de opbrengst der reeds vertoonde
films, ongeacht de theaters, waarin deze films zijn vertoond,
niet wenscht te volgen, omdat voor deze theaters verschil
lende percentages zijn vastgesteld en eischeres blijkens haar
brief van 4 Januari heeft aangegeven, in welke theaters de
niet afgenomen films vertoond hadden moeten worden;
dat uit al het voorgaande volgt, dat de vordering van
eischeres ten deele en wel tot een bedrag van moet
worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden ver
oordeeld cm tegen kwijting het toegewezen bedrag a
aan eischeres te betalen, alsmede in de geschilkosten, be
dragende 20.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haar
zitting van Woensdag, 6 April 1938 de navolgende von
nissen gewezen: Inzake het door de Ufa Maatschappij voor
Film- en Bioscoopbedrijf N.V., gevestigd te Amsterdam
op 28 Februari 1938 aanhangig gemaakt geschil contra den
heer F. J. de Jong, exploitant van het Roxy Theater te
Gorinchem, dat de vordering van eischeres (Ufa) moet
worden toegewezen en gedaagde (De Jong) mitsdien meet
worden veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan
eischeres te betalen het gevorderd bedrag a alsmede
in de kosten van het geschil, bedragende f 20.zulks op
grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Com
missie van Geschillen heeft gebracht, terwijl de ingestelde
vordering aan de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond
voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te werden toegewezen.
Inzake het door de NV. Haghe Film, gevestigd te s-Gra-
venhage op 30 December 1937 aanhangig gemaakt geschil
contra den heer Henk Alsem, directeur van de Hispano
Filmfabriek, gevestigd te 's-Gravenhage, dat de vordering
van eischeres (Haghe Film) moet worden toegewezen en
gedaagde (Alsem) mitsdien moet worden veroordeeld cm
het gevorderd bedrag a ftegen kwijting aan eischeres
te betalen, alsmede in de geschilkosten, bedragende 20.
zulks op grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Com-