Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van
Dinsdag 12 April 1938 ingevolge artikel 17b der
Statuten besloten, de straf van boete tot een be
drag van 500.op te leggen aan de N.V. Mo-
nopole Film, gevestigd te Rotterdam, zulks op
grond van de overweging:
11
techniek tegenover den Bond was aangegaan, op 18 Maart
1937 tot het lidmaatschap van den Bond heeft toegelaten
den heer Harry Leasim, voor wien na het afkomen der
ministeriëele beschikking van geen bezwaar tegen haar sta
tuten de R.K.O. Radio Films N.V. in de plaats is getreden;
dat gebleken is, dat de N.V. Kinotechniek op of omstreeks
14 September 1937 aan de N.V. Cineac te Amsterdam ter
vertooning in een harer bioscopen te 's-Gravenhage verhuurd
heeft de speelfilms „De privé-secretaresse" en „Het testament
van Dr. Mabuse";
dat derhalve Kinotechniek in flagranten strijd heeft gehan
deld met de verplichtingen, welke zij blijkens haar brief van
13 Maart 1937 tegenover den Bond is aangegaan;
dat bij beoordeeling van deze handeling der N.V. Kino
techniek in aanmerking moet worden genomen, dat haar
directeuren, de heeren P. R. v. Duinen en N R. Besseling,
aansprakelijk geacht moeten worden voor een transactie der
N.V. Filma, waarvan zij eveneens directeuren zijn, door
welke transactie inbreuk is gemaakt op het Overgangsbesluit;
dat immers de N.V. Filma zes der vroeger door haar in
roulatie gebrachte films, zijnde: „Het meisje met den blauwen
hoed", „Het Leven is niet zoo kwaad", „Die Blume von
Hawai", „De Heerscheres van Atlantis", „Het Testament
van Dr. Mabuse" en „Acht Madels im Boot" in exploitatie
heeft afgestaan aan de firma Melior Films te 's-Gravenhage,
ondanks het feit, dat Filma aan het Hoofdbestuur op
5 Februari 1937 verklaard had, dat haar geheele voorraad
films werd overgenomen en verder gedistribueerd door R.K.O.
Radio Films NV., op grond van welke verklaring, welke
tevens inhield, dat Filma als filmverhuurkantoor zou ophou
den te bestaan, het Hoofdbestuur destijds R.K.O. Radio
Films N.V. toestemming als bedoeld sub b van het Over
gangsbesluit heeft verleend;
dat immers in het overdragen der vorenbedoelde zes films
aan Melior Films niets anders gezien kan worden dan een
poging om een deel van de filmverhuurzaak der N.V. Filma,
welke zaak zou ophouden te bestaan, op gecamoufleerde
wijze voort te zetten;
dat daardoor inbreuk is gemaakt op het Overgangsbesluit,
wijl het Hoofdbestuur bij het verleenen der toestemming aan
R.K.O. Radio Films de voorwaarde heeft gesteld, dat de
filmverhuurzaak der Filma, waarvoor R.K.O. in de plaats
zou komen, geheel zou verdwijnen en dus de voorraad films
der Filma uitsluitend door R.K.O. verder zou worden gedis
tribueerd, terwijl het op andere wijze exploiteeren van deze
films gelijkgesteld moet worden met het voortzetten van de
filmverhuurzaak der Filma;
dat daarbij nog in aanmerking moet worden genomen, dat
de verdere exploitatie van eenige der vorenbedoelde films
aanvankelijk inderdaad door R.K.O. Radio Films N.V. is
ter hand genomen en dat deze de exploitatie van die films
eerst heeft beëindigd, toen de vertooningsrechten ervan waren
vervallen, waaruit moet worden opgemaakt, dat Filma, die
daarna de exploitatie van die films weer heeft trachten voort
te zetten, welbewust in strijd heeft gehandeld met de ver-
plichingen, welke zij tegenover den Bond is aangegaan;
dat de N.V. Kinotechniek, die ernstig inbreuk heeft ge
maakt op de door haar op grond van het Overgangsbesluit
tegenover den Bond aangegane verplichtingen, daardoor ge
handeld heeft in strijd met het Overgangsbesluit en daardoor
tevens in strijd met de algemeene belangen van het Neder-
landsche film- en bioscoopbedrijf;
dat deze handelingen, bezien in het licht der voren uiteen
gezette feiten, van zoo ernstigen aard zijn, dat artikel 17b
der Statuten op de N.V. Kinotechniek moet worden toege
past en het bedrag der boete op 1000.moet worden
bepaald;
dat uit het vorenstaande tevens volgt, dat aan de firma
Melior Films te 's-Gravenhage verboden moet worden de
hiervoren met name genoemde zes films te exploiteeren.
dat de N.V. Monopole Film op of omstreeks 7 Maart 1938
een overeenkomst is aangegaan met den heer M. H. van
Wesel te Amsterdam inzake den verhuur van een tweetal
met name in die overeenkomst genoemde films, waarbij de
heer Van Wesel tot 1 September 1938 een bepaalde recette
garandeert, door hem bij het aangaan der overeenkomst con
tant te voldoen, en volgens welke alle kosten, die in verband
met den verhuur van deze films gemaakt zouden worden,
evenals alle opbrengsten ten laste zouden komen van den
heer Van Wesel;
dat ingevolge deze overeenkomst de daarin genoemde films
oogenschijnlijk aan de leden van den Bond zijn verhuurd
door de NV. Monopole Film, doch dat de huuropbrengst
in werkelijkheid geheel ten goede kwam aan den heer Van
Wesel en dat de heer Van Wesel tevens deze films zelf heeft
doen vertoonen in zalen van niet-leden van den Bond en wel
in gemeenten, waar ondernemingen van leden van den Bond
gevestigd zijn;
dat dus de N.V. Monopole Film, voorwendende een ver
tegenwoordiger in dienst te hebben genomen, blijkens de ge
troffen overeenkomst een van dit kantoor onafhankelijk per
soon in de gelegenheid heeft gesteld, zelfstandig een film-
verhuurbedrijf te exploiteeren;
dat op 1 Februari 1937 door de Buitengewone Ledenver
gadering van den Nederlandschen Bioscoop-Bond het zgn.
Overgangsbesluit genomen is, volgens hetwelk de leden zon
der toestemming van het Hoofdbestuur geen andere, dan hun
bestaande zaken, resp. bedrijfstakken, mogen exploiteeren;
dat in voormeld Overgangsbesluit van 1 Februari 1937
bovendien zijn opgenomen de bepalingen van de zgn. Lijst
van Geen Bezwaar, volgens welke het aan alle leden ver
boden is om andere films, dan welke betreffen onderwerpen
van wetenschap, nijverheid, landbouw, of handel en als zoo
danig ingevolge artikel 1, lid 2, 2e van de Bioscoopwet zijn
goedgekeurd door de Centrale Commissie voor de Filmkeu
ring, ten verhuur (in den zin van artikel 1 van de Alge
meene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films), ver
koop of gebruik af te staan aan, of ten behoeve van een
persoon of zaak (alle soorten zedelijke lichamen inbegrepen),
die geen lid is van den Nederlandschen Bioscoop-Bond en
niet staat vermeld op de zgn. Lijst van Geen Bezwaar;
dat noch de N.V. Monopole Film, noch de heer Van Wesel
overeenkomstig het bepaalde in het Overgangsbesluit aan
het Hoofdbestuur toestemming hebben gevraagd tot het ex
ploiteeren eener nieuwe onderneming, resp. van een film
verhuurkantoor;
dat de N.V. Monopole Film door het aangaan van boven-
aangehaalde overeenkomst met den heer Van Wesel derhalve
in flagranten strijd heeft gehandeld zoowel met den letter als
met de bedoeling van het Overgangsbesluit van 1 Febru
ari 1937;
dat het beroep van de N.V. Monopole Film, als zoude
zij bij het aangaan der transactie met den heer Van Wesel
te goeder trouw gehandeld hebben, aangezien zij de betref
fende film aan genoemden heer slechts in exploitatie hebben
gegeven tegen een bepaalde vergoeding, teneinde zelve geen
risico te behoeven te dragen en dat haar goede trouw zelfs
hieruit zou blijken, dat zij de overeenkomst heeft afgesloten
onder Bondsvoorwaarden, niet steekhoudend kan worden ge
acht, aangezien zij toch op de hoogte behoort te zijn van
de onderscheidene besluiten en reglementen van den Bond;
dat de N.V. Monopole Film op deze wijze den heer Van
Wesel in staat heeft gesteld om, zonder daartoe toestemming
te hebben van het Hoofdbestuur krachtens het Overgangs
besluit van 1 Februari 1937, gecamoufleerd films te verhuren
en deze zelfs, zulks wederom in strijd met meergenoemd
Overgangsbesluit, als reizende bioscoop te exploiteeren;
dat daardoor eveneens in strijd is gehandeld met den geest
van artikel 2 van de Algemeene Voorwaarden van Verhuur
en Huur van Films, waarbij het eiken huurder verboden is