Het Hoofdbestuur heeft in zijn op Dinsdag, 17 Mei 1938 gehouden vergadering besloten de straf van waarschuwing als bedoeld in artikel 17a der Statuten toe te passen op de heeren P. C. H. Mar- tens en A, Top, bioscoopexploitanten te 's-Herto- genbosch, zulks op grond van de overweging: Het Hoofdbestuur heeft in zijn op Dinsdag, 17 Mei 1938 gehouden vergadering besloten de straf van waarschuwing als bedoeld in artikel 17a der Statuten toe te passen op de N.V. Algemeene Bioscoop Onderneming te Deventer, zulks op grond van de overweging: UITSPRAKEN RAAD VAN BEROEP 12 reeds terzake van dit contract aan Monopole hebben betaald; dat bet Hoofdbestuur, in aanmerking nemende, dat de meer gemelde transactie min of meer verband houdt met een an dere transactie, waaromtrent het Hoofdbestuur op 12 April reeds de straf van boete aan de N.V. Monopole Film heeft opgelegd, in dit-geval het bedrag der boete heeft bepaald op 150.zijnde het bedrag, dat de N.V Monopole Film te dezer zake reeds van de heeren Gebr. Hirschberg heeft ont vangen; dat bij de bepaling van de strafmaat het Hoofdbestuur ten aanzien van de heeren Gebr. Hirschberg de vorenornschreven verzachtende omstandigheden heeft laten gelden, en derhalve heeft volstaan met het opleggen van de straf van waarschu wing, erop vertrouwende, dat genoemde heeren, die bij hun transactie met den heer Schulvater een niet onaanzienlijk bedrag zijn ingeschoten, deze waarschuwing ook ter harte zullen nemen. dat de Prijzen-Commissie als minimum-prijs als bedoeld in artikel 4Cb4 van het Minimum-Prijzen-Reglement voor de bioscopen te 's-Hertogenbosch had vastgesteld 15 cent en dat de heeren Martens en Top, die voordien voor hun kinder voorstellingen een entreeprijs van 10 cent berekenden, zich tot de Commissie gewend hebben met het verzoek den mini mum-prijs weer tot 10 cent terug te brengen; dat echter de heeren Martens en Top zonder de nadere beslissing der Prijzen-Commissie af te wachten kindervoor stellingen tegen een prijs van 10 cent hebben gegeven, waar door zij in strijd hebben gehandeld met artikel 6 van het Minimum-Prijzen-Reglement; dat het Hoofdbestuur, in aanmerking nemende, dat thans voor de eerste maal terzake van een overtreding van het Minimum-Prijzen-Reglement artikel 17 der Statuten moet wor den toegepast, heeft volstaan met aan de heeren Martens en Top de straf van waarschuwing op te leggen in het vertrou wen, dat deze waarschuwing ter harte zal worden genomen. dat de Algemeene Bioscoop Onderneming met haar reizen de bioscoop op 30 April 1938 te Veenendaal een openlucht bioscoopvoorstelling heeft gegeven, waarvoor als entreeprijzen zijn berekend aan kinderen 10 cent en aan volwassenen 25 cent; dat echter de ingevolge het Minimum-Prijzen-Reglement vastgestelde minimum-prijs zoowel voor avond- als voor middagvoorstellingen voor deze gemeente 25 cent bedraagt, zoodat de Algemeene Bioscoop Onderneming in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 6 van het Minimum- Prijzen-Reglement; dat de Algemeene Bioscoop Onderneming tot haar verweer heeft aangevoerd, dat zij de openluchtvoorstelling te Veenen daal tegen betaling van een vast bedrag in opdracht van een Oranje Vereeniging heeft verzorgd, daarbij uitgaande van de veronderstelling, dat zooals bij openluchtvoorstellingen te doen gebruikelijk is. ook voor deze voorstelling geen entree zou worden geheven, maar dat zij achteraf gemerkt heeft, dat in het onderhavige geval wel entree door de bezoekers werd betaald, hetgeen echter mede diende ter bestrijding van de kosten van een op het betreffend terrein afgestoken vuurwerk; dat het Hoofdbestuur onder deze omstandigheden heeft wil len volstaan met aan de Algemeene Bioscoop Onderneming de straf van waarschuwing op te leggen, in het vertrouwen, dat genoemde onderneming deze waarschuwing ook ter harte zal nemen door in den vervolge bij het aannemen van op drachten voor dergelijke voorstellingen den eisch te stellen, dat de van Bondswege vastgestelde minimum-prijzen en prij- zenprogressie in acht genomen zullen worden. De „Raad van Beroep" (Eerste Kamer) heeft in zijn zit ting van Woensdag. 27 April 1938, in hoogste instantie de navolgende uitspraken gewezen: Inzake het door de N.V. Monopole Film te Rotterdam bij schrijven van 27 December 1937 aanhangig gemaakt hooger beroep van het vonnis der Commissie van Geschillen, gewe zen op 1 December d.a.v., inzake een geschil tusschen voor noemde N.V. Monopole Film (appellante, oorspronkelijk eischeres) en de N.V. Remaco's Filmbedrijf te Amsterdam (geïntimeerde, oorspronkelijk gedaagde), dat het: vonnis, waarvan beroep, moet worden bevestigd en appellante moet worden veroordeeld tot betaling van 4/5 gedeelte der arbi- tragekosten, in beide instanties bedragende 140.d.i. ƒ112.en geïntimeerde voor 1/5 gedeelte, d.i. ƒ28. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen: dat appellantes voornaamste grieven tegen de uitspraak van de Commissie van Geschillen hierop neerkomen, dat in deze uitspraak geen aandacht is geschonken aan de wijze, waarop het contract tusschen haar en geïntimeerde inzake de film ,,Bleeke Bet" is tot stand gekomen, hetgeen van belang is o.m. voor de interpretatie van de artikelen 5 en 6 van het contract, aangezien geïntimeerde bij de toenmalige onder handelingen zou hebben verklaard, dat, indien zij zou hebben ontvangen, zij niet onbereid zou zijn te gaan deelen op 50 50 basis, omdat zij dan immers niet alleen al haar garantie en kosten voor copieën etc. had terugontvangen, maar zelfs reeds winst had gemaakt; dat verder in de uit spraak van de Commissie van Geschillen niet is vermeld de verwijzing van appellante naar het contract betreffende de film ,,De big van het regiment", hetwelk zes maanden later is afgesloten en letterlijk is overgenomen van het contract „Bleeke Bet", met uitzondering van artikel 5 sub c; dat arti kel 6 van het contract inzake „Bleeke Bet" het standpunt van appellante volledig weergeeft, omdat geïntimeerde op fifty fifty basis moet beginnen te deelen en van kosten geen sprake meer is, zoodra een bedrag van is ontvangen; dat de Commissie van Geschillen ten onrechte heeft geconcludeerd, als zoude de film in kwestie practisch uit de roulatie zijn toen geïntimeerde haar films aan derden overdroeg en dat daar door wel degelijk gehandeld is in strijd met artikel 2 der overeenkomst; dat de Commissie van Geschillen den ernst onderschat van de overtreding door geïntimeerde van arti kel 11 van het contract, door te verzuimen tijdig afschriften in te zenden van de in Indië gesloten contracten, weshalve geïntimeerde haar schadevergoeding verschuldigd is krach tens artikelen 11 en 12 van het contract, welke schade appel lante der Commissie van Geschillen verzocht heeft vast te stellen: dat appellante tenslotte persisteert bij haar eisch om teruggave van de filmcopieën; dat geïntimeerde hiertegenover gesteld heeft, dat op grond van de betreffende bepalingen in het contract vaststaat haar recht om de kosten voor copieën af te trekken van de ont vangen bedragen, alvorens tot de fifty fifty verdeeling te geraken; dat van overdracht der films „Bleeke Bet" en „De big van het regiment" geen sprake is, doch dat hét hier slechts een aandeelentransactie betreft, terwijl de exploitatie van de betreffende films nog steeds door haar, geïntimeerde, gecontroleerd wordt; dat appellante niet gerechtigd is schade vergoeding te eischen voor vermeende overtredingen inzake het niet zenden van behoorlijk opgemaakte afrekeningen; dat deze afrekeningen overigens zoo regelmatig zijn overgelegd, als onder de gegeven omstandigheden mogelijk was en dat appellante geen enkel recht op schadevergoeding kan doen gelden wegens het niet terugzenden van de filmcopieën; dat de Raad daargelaten, dat appellante geen bewijs

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 14