15
kens haar tot gedaagde gerichten brief d.d. 30 November 1937
niet geheel accoord is gegaan met de door gedaagde onder-
teekende contractaanvrage, daar zij den totalen huurprijs van
twee der betreffende films van tot wensehte te
verhoogen;
ciat gedaagde heeft ontkend met deze prijsverhooging ac-
ccord te zijn gegaan:
dat eischeres weliswaar verklaard heeft, dat zij het contract
als één en ondeelbaar beschouwt, maar dat zij geweigerd heeft
de film „Pygmalion" op den vastgestelden datum aan ge
daagde te leveren ter vertooning te Oisterwijk, waaruit moe
worden opgemaakt, dat eischeres toen het standpunt innam
dat de overeenkomst (nog) niet tot stand was gekomen;
dat uit het vorenstaande volgt, dat tusschen partijen niet
geacht kan worden wilsovereenstemming te zijn bereikt ten
aanzien van de overeenkomst, zooals deze volgens de oor
spronkelijk door gedaagde onderteekende contractaanvrage
zou. luiden,
dat derhalve geen overeenkomst, als door eischeres om
schreven, geacht kan worden tusschen partijen tot stand te
zijn gekomen;
dat daarmede aan de vordering van eischeres de grond
slag is ontnomen en haar deze vordering mitsdien moet
worden ontzegd met hare veroordeeling in de kosten van het
geschil, bedragende ƒ20.
Inzake het door den heer B. C. Hartman, exploitant ven
het Luxor Sound Theater te Haarlem, op 10 Maart 1938 aan-
hangig gemaakt geschil contra de Universal Film Booking
Office N.V., gevestigd te Amsterdam, dat aan eischer (Hart
man) zijn vordering moet worden ontzegd met zijne veroor
deling in de kosten van het geschil, bedragende 20.
zulks op grond van de overweging:
dat eischer in hoofdzaak heeft gesteld, dat hem bij het
aangaan eener overeenkomst, gedateerd 26 Januari 1937, in
zake den z.g. verhuur en huur van een aantal films, behoo-
rende tot de Universal-productie 1936/'37, door gedaagde de
toezegging is gedaan, dat hem de film „The road back" in
ieder geval zou worden geleverd, ongeacht of deze film zou
verschijnen in de productie 1936/37, of in een volgende pro
ductie: dat eischer geconstateerd heeft, dat genoemde film
aan een anderen bioscoopexploitant te Haarlem is verhuurd,
en op grond van deze inbreuk op het contract van gedaagde
betaling vordert eener schadevergoeding van of zoo
veel minder als de Commissie in goede justitie billijk mocht
achten, dit bedrag hierop baseerende, dat hij het betreffend
contract hoofdzakelijk is aangegaan om de beschikking over
de film ,,The road back" te verkrijgen;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat
zij bij het afsluiten van het contract met eischer ten aanzien
van de film „De weg terug" slechts heeft verklaard, dat,
indien deze film zou verschijnen in de door eischer gecon-
treateerde productie, (hetgeen echter niet het geval is ge
weest), hem de film ook zou worden geleverd;
dat de Commissie op eischers verzoek als getuige heeft
gehoord den heer A. Zomerplaag, die destijds als vertegen
woordiger van gedaagde de onderhandelingen over het af
sluiten van het contract heeft bijgewoond;
dat door de verklaringen van getuige Zomerplaag is be
vestigd, dat gedaagde aan eischer slechts heeft toegezegd, dat
hem de film .The road back" zou worden geleverd, indien
deze film in de door eischer gecontracteerde productie zou
verschijnen;
dat eischer bovendien heeft aangevoerd, dat de heer
H. Kroonenberg als vertegenwoordiger van gedaagde hem in
dertijd gedaagdes productie 1937/'38 heeft aangeboden, daar
bij mededeelende, dat de film „The road back" tot die pro
ductie zou behooren, waarop eischer genoemden heer er
op attent heeft gemaakt, dat hij deze film reeds had afge
sloten met de overeenkomst voor de vorige productie; dat de
heer Kroonenberg toen weliswaar heeft verklaard, dat hij zich
hieromtrent met zijn directie nader zou verstaan, maar na
dien taal noch teeken van zich heeft laten hooren;
dat de Commissie ook gehoord heeft den heer H. Kroonen
berg voornoemd, die echter verklaard heeft, dat hij later an
dermaal een bezoek aan eischer heeft gebracht en hem heeft
medegedeeld, dat het onjuist was, dat gedaagde de film „The
road back" reeds zou hebben verhuurd bij de vorige pro
ductie;
dat eischer ter zitting van de Commissie van Geschillen
deze verklaring van getuige Kroonenberg niet heeft tegen
gesproken;
dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde ook vóór het
aanhangig maken van het geschil het standpunt heeft inge
nomen, dat zij niet tot levering van de film „The road back"
aan eischer verplicht was, indien deze film niet zou ver
schijnen in de productie 1936/37 en dat eischer heeft nage
laten na het laatste bezoek van den heer Kroonenberg schrif
telijk ter kennis van gedaagde te brengen, dat hij alsnog
aanspraak op genoemde film maakte;
dat vaststaat, dat in het tusschen partijen aangegaan con
tract geen enkele bepaling ten opzichte van de film „The
road back" waarvan de naam in het contract zelfs niet
wordt genoemd is opgenomen, hetgeen allerminst strookt
met eischers bewering, dat hij hoofdzakelijk om de beschik
king over deze film te krijgen het contract heeft afgesloten,
daar anders de levering van deze film in het contract vast
gelegd had behooren te worden;
dat eischer zijn stelling, dat hij de film „The road back"
bij het aangaan van de vertooningsovereenkomst d.d. 26
Januari 1937 definitief heeft gehuurd, niet met bewijzen kan
staven, en deze film niet verschenen is in gedaagdes productie
1936/'37, weshalve eischers vordering ongegrond moet wor
den geacht;
dat mitsdien aan eischer zijn vordering moet worden ont
zegd met zijn veroordeeling in de geschilkosten, bedragende
20.—.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) heeft in
haar zitting van Woensdag, 18 Mei 1938, de navolgende
uitspraken gewezen:
Inzake het door de Lumina Film, gevestigd te Amsterdam,
op 12 April 1938 aanhangig gemaakte geschil contra den heer
Jos. Herberichs, exploitant van het Hollandia Theater te Kerk-
op 12 April aanhangig gemaakt geschil contra den heer Jos.
Herberichs, exploitant van het Hollandia Theater te Kerk-
rade. dat de vordering van eischeres (Lumina) moet wor
den toegewezen en gedaagde (Herberichs) mitsdien moet
worden veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan eische
res te betalen het gevorderd bedrag ad alsmede in de
kosten van het geschil, bedragende 20.zulks op grond
van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Com
missie van Geschillen heeft gebracht, terwijl de ingestelde
vordering aan de Commissie niet onrechtmatig of ongegrond
voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat de vordering derhalve behoort te worden toegewezen.
Inzake het door de N.V. Filmverhuurkantoor „Odeon
gevestigd te 's-Gravenhage, op 28 April 1938 aanhangig ge
maakt geschil contra de firma Serlie te Enschedé, dat de vor
dering van eischeres (Odeon) moet worden toegewezen en
gedaagde (Serlie) moet worden veroordeeld om tegen bewijs
van kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag
van alsmede in de kosten van het geschil, bedragende
20.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagde heeft erkend het gevorderde bedrag schuldig
te zijn;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake het door de N.V. Kinotechniek voorheen firma P. R.
van Duinen, gevestigd te Amsterdam, op 21 April 1938 aan
hangig gemaakt geschil contra den heer J. C. A. Diks, exploi
tant van 'het Dixi Theater te Aalsmeer, dat de vordering van
eischeres (Kinotechniek) moet worden toegewezen en ge
daagde (Diks) mitsdien moet worden veroordeeld om tegen
bewijs van kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd
bedrag ad alsmede in de kosten van het geschil,