FILMVERZENDING IN HET GEDRANG De reorganisatie van de Nederlandsche Spoor wegen, welke op 15 Mei j.1. is ingegaan, heeft tot gevolg gehad, dat het vervoer van films en reclame naar de kleinere gemeenten in het gedrang is ge komen. Zoo is het ons bekend, dat op de tusschen- stations van een aantal lijnen geen personentreinen meer stoppen en op sommige dezer stations slechts* eenmaal daags en op andere in het geheel geen sneltreinen aankomen. Het is reeds voorgekomen, dat door dezen ge- wijzigden toestand filmzendingen te laat zijn aan gekomen. Dat een en ander voor de gedupeerden zeer onaangename en hoogst nadeelige gevolgen heeft, behoeft hier wel niet nader te worden be toogd. Met den grootsten nadruk wordt daarom onder de aandacht van de leden gebracht, dat de door zendingen behooren te geschieden „per expres goed leveringstijd verzekerd", opdat deze zen dingen tijdig in het bezit van de geadresseerden zijn. Men onderschatte hier zijn verantwoordelijkheid vooral niet. Het is ons b.v. bekend, dat zendingen 'bestemd voor gemeenten, welke slechts eenige kilometers van de plaats van bestemming zijn ge legen, een geheelen dag onderweg zijn om de plaats van bestemming te bereiken en, wanneer zij b.v. Vrijdags-ochtends verzonden zijn, eerst Zater- dags-ochtends arriveeren. Dit is dus een dag te laat. Overeenkomstig art. 23 van de Algemeene Voorwaarden van Verhuur van Films is de ver huurder zoowel als de huurder verplicht de ver zending van filmrollen, filmrcclame-materiaal te doen geschieden franco per expresgoed, leverings tijd verzekerd, tenzij uitdrukkelijk anders is over eengekomen. De prompte naleving van deze bepaling is voor een vlotte rouleering van het filmmateriaal van het grootste belang. Het Hoofdbestuur zal zich over de moeilijk heden, welke als gevolg van de ingevoerde reor ganisatie, in het vervoer van films zijn ontstaan, nader in verbinding stellen met de Directie van de Spoorwegen, teneinde te bereiken, dat al het moge lijke in het werk wordt gesteld om de verzonden expresgoederen ook tijdig in het bezit te doen zijn van den geadresseerde, wiens gemeente aan een tusschenstation gelegen is. GEMEENTELIJKE VERORDENING IN STRIJD MET BIOSCOOPWET Eenigen tijd geleden heeft een lid-exploitant van den Bond uit Nijmegen voor den Kantonrechter aldaar zich te verantwoorden gehad voor het feit, dat hij kinderen beneden den leeftijd van 16 jaar tot de filmvoorstellingen in zijn onderneming had toegelaten. De kantonrechter veroordeelde bedoel den exploitant tot een geldboete van 5.50, sub sidiair twee dagen hechtenis. Het betrof hier echter een gemeentelijke veror dening, welke niet van kracht kon worden geacht, aangezien de verordenende bevoegdheid der ge meentebesturen ten aanzien van het Bioscoopbe drijf was vervallen, dank zij het feit, dat de regeling van dit bedrijf onder de Bioscoopwet viel. Het Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-Bond achtte deze zaak daarom van vol doende principieel belang om van de beslissing van den Kantonrechter in beroep te gaan. Bij de behandeling van de zaak voor de Recht bank te Arnhem trad als gemachtigde van den betreffenden exploitant op de heer A, de Hoop, Directeur van den Bioscoop-Bond, die zich in een uitvoerig verweer beriep op de Bioscoopwet, als mede op verschillende arresten van den Hoogen Raad. De Rechtbank heeft hierop het aan den exploi tant ten laste gelegde weliswaar bewezen verklaard (het ten laste gelegde was trouwens niet ontkend), doch ontsloeg verdachte van alle rechtsvervolging. De Rechtbank overwoog hierbij, dat verdachtes gemachtigde te recht had aangevoerd, dat door de Bioscoopwet van 14 Mei 1926 de regeling van het geheele bioscoopbedrijf, voorzoover dit valt onder artikel 1, eerste lid, een zaak van Rijksbelang is geworden, zoodat de verordenende bevoegdheid der gemeentebesturen krachtens artikel 168 dei- Gemeentewet ten aanzien van het aan artikel 1 1 e lid der Bioscoopwet onderworpen bioscoopbe drijf is vervallen en thans uitsluitend berust op artikel 3 en 4 van de Bioscoopwet. Hieruit volgde, naar het oordeel van de Arn- hemsche Rechtbank, dat de verordening op licht- beeldvertooningen en op zgn. café-chantant- en variété-voorstellingen, vastgesteld bij besluit van den Raad der gemeente Nijmegen van 11 Augustus 1920 ten aanzien van de lichtbeeldenvertooningen haar kracht heeft verloren op grond van artikel 194 van de Gemeentewet, voorschrijvende, dat de bepalingen van plaatselijke verordeningen, in wier onderwerp o.m. door een wet wordt voorzien, van rechtswege ophouden te gelden. Aangezien ook het ten laste gelegde feit elders niet strafbaar was gesteld, vernietigde de Rechtbank het vonnis van den. Kantonrechter en ontsloeg verdachte van alle rechtsvervolging.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 6