BELASTING VAN BELASTING
IN CASTRICUM
Zoodra de nieuwe bioscoop in Castricum het
vorig jaar in exploitatie was genomen, bleek de
gemeente-ontvanger aldaar het standpunt in te
nemen, dat bij de heffing van vermakclijkheidsbc-
lastirig niet, zooals in alle andere gemeenten wzv
ons land geschiedt, 1/g van de bruto-ontvang
wordt geheven, maar -, hetgeen wil zeggen, dat
er belasting van belasting werd geheven.
Het ligt voor de hand, dat zulks uit belasting
technisch oogpunt wel zeer onredelijk is.
Volgens de artikelen 4 en 5 van de gemeentelijke
verordening op de heffing van de vermakelijkheids-
belasting te Castricum, bedraagt het percentage,
dat aan belasting van de bruto-ontvangsten moet
worden betaald, immers 20.
Volgens de in alle andere gemeenten bestaande
interpretatie moet de belasting aldus worden be
rekend, dat (i wordt geheven van het bedrag, dat
de ondernemer van het publiek voor het bezoek
van zijn bioscooptheater verlangt.
In het geval, dat de ondernemer dus voor zich
den prijs van het plaatsbewijs op f 1.heeft be
paald, wordt dit plaatsbewijs verhoogd met 20
dit is 20 cent, zoodat het publiek dus betaalt
1.20, waarvan bestemd is 1.voor den onder
nemer en 20 cent voor den fiscus.
Niet aldus in Castricum.
De gemeente-ontvanger stelde zich hier ten on
rechte op het standpunt, dat van het bedrag van
ƒ1.20 24 cent aan belasting aan de gemeentekas
moest worden afgedragen, zoodat hij ook betaling
van belasting (4 cent) eischte van het bedrag der
belasting (20 cent).
Deze verwrongen interpretatie had tot gevolg,
dat aan vermakelijkheidsbelasting in Castricum
niet, zooals de verordening bepaalt, 20%, doch
practisch 25 van de bruto-recette werd geheven.
Geen wonder, dat de levensvatbaarheid van de
betreffende onderneming, met zooveel enthousias
me begonnen, terwijl bovendien bij den exploitatie-
opzet rekening was gehouden met 20 vermake
lijkheidsbelasting, door het optreden van den fiscus
geheel en al verloren dreigde te gaan.
Het Hoofdbestuur heeft zich over deze aange
legenheid herhaaldelijk gewend tot het College van
Burgemeester en Wethouders, dat echter niet
alleen weigerde aan het billijk verzoek van het
Hoofdbestuur te voldoen, doch zelfs geen onder
houd over de betreffende aangelegenheid wenschte
toe te staan.
Het Hoofdbestuur heeft zich daarop genood
zaakt gezien zich met een adres tot den Raad te
wenden.
Dit adres heeft een dezer weken in den Raad
van Castricum een onderwerp van bespreking uit
gemaakt.
In een uitvoerig prae-advies stelden B. en W.
den Raad echter voor de verordening op de verma
kelijkheidsbelasting te handhaven. Blijkens de ver
slagen van deze raadszitting in de bladen, ver
klaarde het lid van den Raad, de heer Brouwer,
dat hij gaarne had gezien, dat deze zaak door
overleg met het Hoofdbestuur van den Neder-
landschen Bioscoop-Bond tot oplossing was ge
bracht. Het zou jammer zijn, aldus deze spreker,
wanneer dit jonge bedrijf tot ondergang gedoemd
zou worden.
De Voorzitter antwoordde, dat dit dan niet aan
de belasting te wijten zou zijn. De Raad had de
belastingheffing pas vastgesteld en een conferentie
zou derhalve weinig zin hebben gehad. Spreker
geloofde niet zoo aanstonds, dat de plaatselijke
bioscoop er slecht voor stond. Een uitzondering
voor de bioscoop achtte hij bovendien niet gerecht
vaardigd. Liever zou hij de vermakelijkheidsbe
lasting voor de sportvereenigingen verlagen, aan
gezien hij sport een algemeen belang achtte, zulks
in tegenstelling met de bioscoop.
Wethouder Hemmer uitte den wensch omtrent
de exploitatie van het bedrijf te worden ingelicht.
De heer G. F. Res voelde er veel voor dit met
algemeene instemming begroete bedrijf te steunen
door de belasting te verlagen.
De heeren Hellinga en Berlee spraken in gelijken
zin. Eventueel zouden B. en W. dan een voorstel
aan den Raad kunnen doen. De heer Berlee zeide
nog nader, dat Castricum trotsch kan zijn op zijn
bioscoop, welke tot nog toe geen enkele aanleiding
tot klachten had gegeven. Hij was van meening,
dat men in dit geval het bedrijf zooveel mogelijk
moest helpen.
De Voorzitter verklaarde hierop namens B. en
W., bereid te zijn de noodige inlichtingen in te
winnen, teneinde den Raad te gelegener tijd een
voorstel te kunnen doen.
Aannemende, dat de verslagen, welke wij van
deze raadszitting gelezen hebben, juist zijn, treft
ons in het bijzonder de opvatting van den Burge
meester, dat hij liever de vermakelijkheidsbelasting
voor sportvereenigingen ziet verlagen dan voor de
bioscoop, aangezien hij sport, meer dan de bio
scoop, van algemeen belang achtte. Een argumen
tatie van deze zeer persoonlijke opvatting van een
magistraat, waarvan verwacht mag worden, dat hij
het algemeen belang zijner gemeentenaren in het
oog houdt, hebben wij in het verslag helaas niet
gevonden.
Wij zullen de laatsten zijn om de waardevolle
elementen, welke in de sport schuilen, te misken
nen, maar vragen ons toch af, waar men het recht,
laat staan den moed vandaan haalt, haar te qualifi-